van de kleuren der bloemen of, met de woorden van Dr. Jac. P. Thijsse, mijn leraar op de middelbare school; Bloemen en planten kunnen in het leven van hen, die er het ware ge voel voor hebben, de grootst mogelijke vreugde geven". De terugkeer van mijn vader naar Zeeland, omstreeks 1919-1920, moet een hele ervaring zijn geweest; het weerzien en opnieuw beleven van de Zeeuwse zomers! Als een terugkeer, na de oorlogsjaren, naar het beloofde land, het land van melk en honing! De uitgemergelde, doodvermoeide paarden van de havens van Rotterdam maken plaats voor de prachtige, wel doorvoede Zeeuwse paarden. En het geratel van de vrolijk beschilderde boerenwagens over de grindwegen van Westenschouwen, de vreugde van het kippenvoeren en de zonsonder gangen aan het strand staan aan het begin van een nieuwe reeks schilderijen. Iedere ochtend vóór het ontbijt was het de taak van ons, kinderen, op de hoek, op .Toledo's hoeve", bij Boot de verse melk te halen. Soms ook verse boerenboter en eieren. Een ongekende weelde. De meeste boeren waren gul. „We hebben overvloed van rode bessen, kom maar wat pluk ken", „Pruimen, kom maar, ik zal de boom wel schudden". En even royaal waren ze als de appeltjes of jutteperen rijp waren. Ja, jutteperen! Zag je ze nu nog maar! Meestal wilden ze van betaling niet weten. In die tijd waren er nog geen toeristen, geen groentewinkels en speelde geld een minder belangrijke rol. Spoedig zouden zij Willem van Zalm, „scheve Willem", leren kennen, een uitbundig karak ter. Misschien was hij toen al „broodjager". Wij noemden hem „de stroper", omdat wij dat natuurlijk interessanter vonden. Een feit was, dat hij als het hem uitkwam, 's nachts ergens een raam opschoof en dan een stuk schoongemaakt wild op tafel legde. Heerlijk was de nabijheid van duinen, strand en zee! In mijn herinnering waren die eerste zomers in Zeeland gezegend met prachtig, zonnig weer. Onder de hoede van het dienstmeisje gingen wij, mijn broer Piet en ik, vaak naar het strand. De woonkamer kon dan door mijn moeder in alle rust als atelier gebruikt worden. Aan het strand waren wij meestal alleen, alleen bij vloed begonnen er wel eens wat mensen te komen. Ook mijn moeder maakte zich dan, als het enigszins kon, een uurtje vrij. Mijn va der niet zo dikwijls, maar toch ook graag. Een zeer vaste gast was dokter Janzen, die eveneens een motorfiets had en soms snel met een paar kinderen achterop strandwaarts kwam. Hij was in het bezit van een driezijdige riet matten tent (ook door mijn vader wel gebruikt) en haakt aan de bovenkant van de open ach terzijde een „lancaster" (een rolgordijntje) vast en „rits" ging het, naar beneden. Enige in blik vanaf het top des duins was dan uitgesloten! Mijn ouders hadden een keurige van dik witlinnen gemaakte tent, erg mooi, maar van voren open. Dus moest, als mijn moeder kwam zwemmen, dit onderkomen met badlakens dicht gemaakt worden. Zij droeg nog zwemcostuums, die op het Scheveningse strand van 1900 ongetwijfeld mo dieus oogden en die, zo niet origineel, dan toch aardig nagemaakt waren, 's Avonds gingen we vaak wandelen, samen met moeder, om nieuwe boeketten te plukken of, in augustus, bramen. Was mijn vader altijd ongemerkt bezig om ons op de schoonheid in de natuur te wijzen, op de wolkenluchten en de invloed daarop van wind en zon, op de kleuren en scha duwen in struiken en bomen - mijn moeder kreeg ons in de ban van het nauwkeurig bekij ken der bloemen en het determineren van veel ook haar onbekende planten. Het kon niet uitblijven of mijn moeder, geregeld aan het raam langs de weg de bloemen des velds schilderend, trok de aandacht van menigeen, die neus en ogen tegen het venster druk- 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 116