ooit iets teruggezien, totdat onlangs de heer C. F. van Mervennée zich bij ons meldde. In zijn bezit waren drie schilderijen, die door zijn vader gekocht waren op een tentoonstelling in Djokjakarta. Op 9 oktober 1925 overlijdt mijn vader, ,,een kind des lichts, met zijn klare heldere ogen en eerlijk lichtende ziel", zoals één van zijn Haarlemse vrienden, Dr. A. H. Haentjens, hem eens karakteriseerde. De eerste jaren daarna wilde mijn moeder niet meer naar Westen- schouwen. De wonden moesten helen. In 1926 werd haar een zomerhuis bij een boerderij in Twente aangeboden, dat vrienden voor haar in orde hadden laten maken. In dit huis, temid den van een weelde aan wilde bloemen en vlakbij een rijkbegroeide beek, heeft zij het schil deren van veldboeketten voortgezet. De zomer van 1927 brachten wij door in De Bilt en pas in 1928 keerden wij weer terug naar Westenschouwen. In dat jaar begon ik zelf serieus buiten te tekenen en legde de grondslag voor mijn eigen loopbaan als kunstschilder. In 1947 vierde mijn moeder hier haar 70e verjaardag en werd in Haarlem een ere- tentoonstelling van haar werk gehouden. Ik zelf wilde daarna meer van de wereld zien. Naar aanleiding van mijn terugkeer, drie jaren later, schrijft de „Zierikzeesche Nieuwsbode" van 10 augustus 1950: ^nslioudi Dat was in 1950, 25 jaar na het overlijden van mijn vader. Sindsdien zijn we weer meer dan 30 jaar verder. Alles bij elkaar een hele tijd, waarover opnieuw veel te verhalen zou zijn. Maar dat zal dan een andere keer moeten gebeuren. 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 121