(1938), p. 46) een gevolg van Hollandse invloed. Over deze invloed in het Brouwse dialect hebben wij in noot 1) (p. 135) enige opmerkingen gemaakt. WZD 875b^ geeft onder sleutel voor Sch.-D. slotel met de aanteke ning: „thans is sleutel de gewone vorm". Verg. Dial. Sch.-D. 9 en 57: 7. de Krabbendieke. nog steeds te Brou(w). officieel als (de) Krabbendijke bekend. Bekend was ook te Brouwers haven de in 1640 gebouwde en in later tijd afgebroken ,,Zuiddijke"-poort (M. E. Jansen-Glas, mr. A. Gast en C. P. Pols, Brouwershaven, Zonnemaire, Noordgouwe, Schuddebeurs zoals het was.Zierikzee 1972, p. 55). In deze poortnaam kunnen we zeker denken aan een oude naamvalsvorm in de trant van de poort ten Zuiddijke „aan de Zuiddijk". zoals ook waarschijnlijk is in de Zuidbevelandse plaatsnaam Krabbendijke „(plaats of dorp) aan de Krabbendijk". Diezelfde naamvals-ejcomt ook voor in de in Schouwen in de streektaal nooit ingeburger de officiële naam voor Ellemeet, Oudendijke (wsch. betekenis: „(plaats) aan de oude dijk, de Kuijerdamseweg"). Zie ook Mededelingenblad van Stad en Lande van Schouwen-Duiveland nr. 45. p. 162 (de cember 1982)3). Bij de Brouwse straatnaam Krabbendieke/-dijke_kan de verklaring van de -e_als oude naamvalsvorm bezwaarlijk opgaan, daar straatnamen officieel steeds in de onderwerpsvorm, al dan niet voorafgegaan door het lidwoord, bekend zijn, tenzij er een voorzetsel voorstaat. Verg. het Middelburgse Bachten Steene. Bovendien komt blij kens WZD 174 bij diek in geen enkel Zeeuws dialect een onderwerpsvorm dieke voor. Er moet hier dus ge dacht worden aan een z.g. hyperdialectische vorm. d.w.z. een overdreven en daardoor onjuiste vorm van een streektaalwoord, te verklaren uit het feit dat vele Zeeuwse woorden (nog steeds) aan het eind een toonloze -e vertonen en men dan de neiging heeft die -e ook uit te spreken achter woorden waar die oorspr. niet normaal is. Verg. in het huidige Zierikseese stadsdialect: rienge (elders op Sch.-D. rienk) „ring'-, rugge (op de dorpen nog meestal rik) „rug". Zie ook WZD 784 en 791 volg. (De archiefgegevens in de aant. 4, 5, 6 en 7 kreeg ik van de heer H. Uil. adjunct-streekarchivaris te Zierikzee): 8. dulve „sloot". Ofschoon WZD 203b voor Sch.-D. zonder aanduiding dulleve vermeldt, heb ik toch in de jaren '40-'50 te Oosteriand reeds dulf^ gehoord en bleek dulve in het bijz. Schouws te zijn (zie Dial. Sch.-D. 7). Ook hier blijkt „Bêênekluuver" zijn jeugddialect ongerept bewaard te hebben; 9. (padje)sliere „(paadje) glijden". Verg. in WZD 876a bij slie:ren de aid. gegeven citaten voor 's-Heer Arendsker- ke (Ha.) en Renesse (Rns.) en id. 876b_het ook voor Brouwershaven (Bwh.) opgetekende slie:rpadje „glijbaan tje". 10. de mole van V. d. Amer. zie Kron. Zeem. (Sch.-D.) 7 (1982), 115, aant. 8; 11. kniepje. verkleinwoord van kniep ..knipmes", in WZD 459a voor verschillende Schouwse plaatsen opgegeven; 12. temissen, zie Kron. Zeem. (Sch.-D.) 5 (1980), 84; 13. de paddulve, de schoole van mééster Catsman, id. 7 (1982), 115, aant. 7 en 114, aant. 2; 14. mééster Stêênbrugge komt als J. H. van Steenbruggen voor op de schoolfoto in Jansen-Glas e.a.Brouwersha ven enz. 40. Op die foto eveneens meester Catsman; 15. Arjón de Nóoyer, geb. te Amemuiden 1872, sedert 1873 woonachtig te Brouwershaven, was visser en winkelier aldaar. Hij is waarschijnlijk een familielid van Arjaen de Nooyer, die na 1870 vanuit Brouwershaven op de gar- nalenvangst ging (Kron. Zeem. (Sch.-D.) 1 (1976). 75): 16. de poppeschoole van Jans Gróótjans. „Poppeschoole" is een ouder woord voor „bewaarschool". Tegenwoor dig is onder invloed van het alg. Ned. bewaerschoole veelvuldig in gebruik. Jans (Johanna) Grootjans, de hier bedoelde bewaarschoolhelpster, was in 1901 te Brouwershaven geboren als dochter van de visser Marinus Grootjans. die in 1873 vanuit Arnemuiden naar Brouwershaven was gekomen. In Jansen-Glas e.a.. Brouwers haven enz. 22 staat zij vermeld als bewaarschoolhoudster en plaatsvervangend seingever: 17. Gert van Sluus. in het bevolkingsregister van Brou(w). ingeschreven als Gerrit van Sluis, geboren in 1863 te Brouwershaven en overleden aldaar in 1935. was bierhuishouder en petroleumleurder. Zijn bijnaam was blijk baar _Siebe[ (archiefgegevens ook in aant. 15. 16 en 17 van de heer Uil voornoemd): 18. loop je nie dan eije nie, lett. „loopje niet dan heb je niet(s)", in dit verband: „als je niet maakt datje wegkomt, ben je de sigaar", een uitdrukking die mij in mijn jongere jaren ook te Oosteriand zeer vertrouwd was: 19. ik was ter wè mee opperéêd „ik was er mooi mee opgescheept". In WZD 668b_wordt „iemand met iets opréê(n)" voor Sch.-D. gegeven zonder nadere aanduiding. Verg. DZE I, 3. antw. 30 voor Goedereede: oppe- rêêt „klaar"; 20. locht „lucht" komt zowel voor in de bet. „uitspansel, hemel" als in die van „geur, reuk", maar voor Duiveland (m.n. Oosteriand) lijkt mij in laatstgenoemde bet. lucht gebruikelijker^1, misschien verband houdend met de oude klinkertegenstelling Sch. o Du. u_ (Dial. Sch.-D. 57 volg.). Zie ook WZD 552: 21. póóge. zie Kron. Zeem. (Sch.-D.) 1 (1976), p. 72, aant. 14. „Bêênekluuver" gebruikt hier hetzelfde woord als zijn oudere stadsgenoot Johan van der Weele;

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 128