i. ewaerschoed „gewaarschuwd", ook gehoord op band Bru. 30-4-1963, wordt in WZD 1107b als „oude vorm" aangeduid, die op Sch.-D. na 1950 blijkbaar ongerept is blijven voortleven: j. laa „leggen, liggen", hier in de eerste betekenis gebruikt, zie Dial. Sch.-D. 41 en 42. waar ook de langere, niet samengetrokken vorm lahhe (legge met een naar deji neigende^) genoemd wordt. WZD 533/34a_noemt onder 2. leie(n) als vormen voor Bruinisse (Bns.): leie en laa. Van de eerste vorm wordt gezegd dat ze „buiten W." Walcheren) zelden voorkomt. Ze zal dus enige decennia geleden te Bru. al ouderwets geweest zijn, maar de tweede vorm komt geheel overeen met de door „Wullum" gebruikte. Enige voorzichtige conclusies In de inleiding van dit artikel noemde ik een aantal redenen die een vergelijking van de dia lecten van Bru. en Brou(w)., de geboorteplaatsen van „Wullum" en „Bêênekluuver", wettig den. Een goede vergelijking behoort echter te rusten op gelijke, dus even hoge pijlers, en in dit opzicht moet uw inleider tot zijn spijt bekennen dat zijn hierboven voorgenomen verge lijking mank gaat. Zowel bij de bijdrage van „Bêênekluuver" als van „Wullum" had ik wel de beschikking over het materiaal van de „Dialectatlas van de Zeeuwsche eilanden" (DZE- Antwerpen 1939), maar een latere bandopname van het Dialectenbureau (thans P. J. Meer- tensinstituut) te Amsterdam bleek in het Zeeuws Documentatiecentrum te Middelburg slechts voor Bruinisse aanwezig te zijn. Met behulp van andere bronnen en (mondelinge) in formatie durf ik echter uit de bijdragen van „Bêênekluuver" en „Wullum" met het nodige voorbehoud enige voorzichtige conclusies te trekken. De in mijn inleiding genoemde rede nen bespreek ik nu in de daar aangehouden volgorde. 1 De ligging aan het water De taalinvloed van buiten, die bovengenoemde factor veroorzaakt kan hebben, heb ik voor beide plaatsen reeds uitvoerig toegelicht in noot 1. Daaraan kan ik toevoegen de „moderne" meervoudsvorm teenen in Esb. R. L. 42 (Brou(w). 1559). Voor mogelijke Hol landse invloed in het Brouwse dialect van „Bêênekluuver" bleek verder van belang zijn ge bruik van de woorden sleutel (zie bij aant. 6), eroepe (aant. 24), in zijn Zierikseese periode vertrouwd geworden werkwoordsvormen als adde, hevange en hekookt (aant. 28) en laeg (aant. 34). Bij „Wullum" bespeuren we de „Hollandse", resp. alg.-Ned. invloed op zijn Bruse dialect een en andermaal in zijn gebruik van modern-populaire en gemeenzame uitdrukkingen, die meestal niet de officiële taal halen, maar niettemin steeds opvallen door hun originaliteit en beeldende kracht. In de in dit artikel gepubliceerde bijdrage noteerden wij: hêên sjoehen ao (aant. g). Aangezien „Wullum" en „Bêênekluuver" niet in de scheepvaart of visserij werkzaam zijn of gewerkt hebben, moet hun taalinvloed van „oover waeter" (zie Dial. Sch.-D. 35, noot 1) an ders verklaard worden. Bij „Bêênekluuver" zal die naast zijn Zierikseese periode veroor zaakt zijn door zijn studie en opleiding en zijn daarop volgende werkzaamheden „in 01- land"11) (om het op zijn Zeeuws te zeggen!). „Wullum". die zijn hele leven op Bru. gewoond heeft, verklaarde de taalinvloed van buiten op zijn schetsjes enkele jaren geleden in een me dedeling aan mij door het feit, dat er „tehenwoordech meer vrimde op de durpen" wonen. Deze verklaring geldt eveneens voor de stad Zieriksee12), waar in de nieuwbouwwijk Poort- ambacht het aantal „importbewoners" dat van de oorspronkelijk Zeeuwse bevolking in be langrijke mate overtreft. Dat in zo'n situatie de streektaal veren moet laten is te begrijpen, ondanks het feit dat velen zich gelukkig nog even taalbewust tonen als „Wullum" en „Bêê nekluuver". Overigens blijkt uit de onderwerpen die onze auteurs gekozen hebben en de si tuaties die zij beschrijven, in voldoende mate dat zij geboren zijn in een plaats aan het wa- 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 132