ter. „Bêênekluuver" wijdt aan de personen en toestanden langs de waterkant (,,de kaoje, de
zêêkant") een belangrijk deel van zijn jeugdherinnering en ook „Wullum" heeft iets minder
dan de helft van zijn bijdrage aan de gebeurtenissen op het water gewijd. Van zijn dorpsge
noten die als visser of schipper werkzaam zijn. heeft hij geleerd dat varen geen zaak is. die
men in korte tijd onder de knie heeft, vandaar zijn klacht. ..dat riep in hroen in een bootje
stapt". Ook in de schetsen die ..Wullum" in de jaren '71-75 in „Ons Eiland" publiceerde,
komen onderwerpen in verband met het water meermalen voor. Zie hiervoor o.a. Kron.
Zeem. (Sch.-D.) 3 (1978). 121 volg.
Ook bij anderen uit Bru. en Brou(w). blijkt het gebeuren aan de waterkant in hun streek
taaluitingen een belangrijke plaats ingenomen te hebben. We wijzen naast het reeds eerder
in dit artikel (noot 1 en aant. h bij „Wullum") genoemde gedicht van mevr. A. Wiebrens-
Beekman, „Un praetje op de koaie" enz. en het eveneens door haar geschreven: „In klein
beusje op de koaie" (Zie Reitsma-d'Ancona 30) Te Brou(w). kende men 1900 een (kin
derliedje op de douanesloep. ..de klaerboat", met de beginregels: „Wiegele, waggele boot
je. 't schuutje lei op 't ootje" (Jansen-Glas e.a.. Brouwershaven enz. 22) en het kort daarvoor
bekend geworden lied „No(r)t(h)umbria" (zie aant. 26 bij „Bêênekluuver") heeft ook alles te
maken met de ligging aan het water. Tenslotte willen wij er nog op wijzen dat de uitdruk
king ..het breed hebben" in de bet.: „het royaal, welgesteld hebben" (zie aant. 32 bij „Bêê
nekluuver") zowel te Bru. als te Brou(w). opgetekend is in de vorm: Ze leve zó brêêd as (vó)
de Wullemstad. Letterlijk moeten we hier denken aan het brede water van het Hollands
Diep voor Willemstad in westelijk Noord-Brabant en het kan niet toevallig zijn, dat juist de
ze blik op het water aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van de hier bedoelde figuurlij
ke uitdrukking in de beide aan het water gelegen Noordzeeuwse plaatsen Bruinisse en
Brouwershaven. Op de door „Bêênekluuver" beschreven situatie van de garnalenpelsters is
de eveneens in WZD 137a genoemde uitdrukking van toepassing: 't Ister nie zo brêêd as vo
de Wullemstad ..ze hebben het niet royaal". Er worden aid. geen vindplaatsen voor Sch.-D.
vermeld, maar ik heb in mijn jongere jaren deze uitdrukking te Oosterland meermalen ge
hoord.
2°. Ouderdom van de behandelde plaatsen
Afgaande op de ouderdom van de hier besproken (dialect)bakermatten zou Brou(w). het
oudste (en oorspronkelijkste?) dialect moeten tonen. Dat zou in overeenstemming zijn met
de opvatting van dr. A. A. Weijnen in zijn artikel „Ouderdom en isolement van het Schou-
wens dialect" (in Onze Taaltuin 9, 161 en volg.), dat het Schouws misschien wel het oudste
Zeeuws zou zijn. en aangezien ook Brouwershaven bij Schouwen hoort, zou men dus in-
principe in onze smalstad een groot aantal oude taaioverblijfselen kunnen verwachten.
Daartegen pleit echter de opvatting, dat ook de streektalen aan verandering en vernieuwing
onderhevig zijn. In de bundel Taalverandering in Nederlandse dialekten" onder redactie
van Marinel Gerritsen (Muiderberg 1979) vinden we in een aantal studies uitvoerig beschre
ven hoe reeds in de laatste 100 jaar ook in de Zeeuwse dialecten merkwaardige veranderin
gen opgetreden zijn. Dan is zeker te verwachten dat die veranderingen niet gering zullen
zijn over een periode van 500 tot 700 jaar. waarbinnen zich de geschiedenis van Bru. en
Brou(w). afspeelt. Enkele voorbeelden ter toelichting laat ik hier volgen: Jacob Cats, evenals
„Bêênekluuver" Brouwenaar van geboorte, schrijft in zijn oudste werk enden ..eenden", dat
ik 1950 als Duivelands. dus ook Bruus, optekende (zie Dial. Sch.-D. 6). In AG 1879 (zie
a.w. 85) wordt voor Schouwen anden opgegeven, hetgeen voor de eerste helft van deze
eeuw in WZD 221^(zie bij end(e) enz.) als westelijk Schouws staat vermeld. Cats schrijft in
131