schrijft: un aore, aores en derg., wat de originele uitspraak van de Schouwse boerenbevol king bleek te zijn (zie a.w. 114, aant. 4). Zijn oudere stadsgenoot Johan van der Weele ge bruikt in zijn gedicht over de garnalenvisserij, „Mijn vak" (Kron. Zeem. (Sch.-D.) 1 (1976), 62 volg.), het typerende landbouwwoord vuulte om er allerlei ongerechtigheden tussen de garnalen mee aan te duiden (zie a.w. 65, r. 120 en 73, aant. 17). Voor Bru. heeft „Wullum" de landbouw in zijn stukjes in „Ons Eiland" tussen 1971 en 1975 zeker niet onbesproken gelaten. Onderwerpen als „boerenland in eigen hand", „land bouw in vroeger dagen", „schuren teren", „sproeien en spuiten (van vergift op het land en langs de wegen" en ook „de peetied" ofwel suikerbietencampagne (verg. „Bêênekluuver" in: Kron. Zeem. (Sch.-D.) 7 (1982), 113) zijn door hem in doorgaans onvervalst Bruus op papier gezet. In zijn schets van september 1975 (zie a.w. 3 (1978), 128) merkt hij echter met enige ironie op: „Ik bin blie dak heen hrond oa", omdat in de landbouw soms ten onrechte geklaagd wordt over weersomstandigheden, prijzen en opbrengsten. De visserij heeft bij onze beide auteurs meermalen aandacht gekregen, voor wat „Bêêne kluuver" betreft heel duidelijk in de hier gepubliceerde jeugdherinnering en bij „Wullum" in het bijz. in de hierboven vermelde, onder het hoofd „Bie ons op durp" in „Ons Eiland" verschenen schetsen 15). Ook de in dit artikel geciteerde gedichten van mevrouw Wiebrens- Beekman („Joane uut Bru.") hebben duidelijk op de visserij betrekking, ook al vallen zij in eerste instantie onder de factor: de ligging aan het water. Hoe sterk de visserij door de tijden heen lief en leed van de Bruse bevolking bepaalde, is wel het duidelijkst gebleken op de band Bru. 30-4-1963, waar de spreker op ontroerende wijze zijn herinnering aan de watersnoodramp van 30 september 1911 openbaar maakt, toen vrij wel de gehele Bruse vissersvloot vernield werd. En hoe sterk voorspoed en tegenslag bij de garnalenvangst het leven van de Brouwse garnalen vissers beïnvloedde, is in het hierboven (p. 133) aangehaalde gedicht van Johan van der Weele, „Mijn vak", meermalen gebleken. Ter afronding van dit punt kunnen we dan ook met enig voorbehoud concluderen, dat de waarheid van het Latijnse gezegde: „Navita de ventis, de tauris narrat arator" (De schipper vertelt over de winden, de boer over zijn stieren) voor de dialecten van „Wullum" 's en „Bêênekluuver"'s geboorteplaatsen wel opgaat. 4°. Godsdienstige opvattingen van de bevolking In mijn inleiding noemde ik ook de godsdienstige opvattingen van de bevolking van Bru. en Brou(w). een reden tot vergelijking van hun beider dialecten. Het was mij namelijk opgeval len dat het in ledental grootste kerkgenootschap van Brouwershaven, de Nederlands Her vormde Kerk, een groot gedeelte van deze eeuw tot de vrijzinnige richting kon worden ge rekend, wat o.m. af te leiden viel uit de theologische opvattingen van de predikanten Proost, Drost. De Nie, Siccama, Ninck Blok, Eckenhausen, Sperna Weiland. Groot en Oort, die de gemeente Brouwershaven vanaf 191316> tot 1967 in de hiergenoemde volgorde dienden. Een zekere vrijzinnige opvatting kan ook verondersteld worden bij het gemeente bestuur in de jaren '90 van de vorige eeuw, toen een verzoek aan de burgemeester om de kermiskramen ook 's zondags na kerktijd open te mogen hebben, werd ingewilligd 17\ Voor Bru. liggen op dit punt de zaken anders. Reitsma-d'Ancona, p. 7 noemt de „ortho doxe kerkelijkheid" van de „Bruënaren" kenmerkend voor hun gemeenschap en misschien veroorzaakt door hun arbeid op het water in voortdurende afhankelijkheid van de natuur en de elementen. Ook in de tegenwoordige tijd, ondanks invloeden van het toerisme en van nieuwingekomenen onder de bevolking, wordt met die orthodox-kerkelijke instelling nog wel degelijk rekening gehouden. Er wordt te Bru. op zondag niet getennist en nog slechts 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 135