nog oudere houten kerk. Verder onderzoek is helaas onmogelijk geworden, doordat men
de huidige kerk heeft voorzien van een betonnen vloer.
In 1964 zijn op een diepte van wel twee meter in de noordoosthoek van het terrein binnen
de huidige gracht van Slot Haamstede een zestal skeletten gevonden met brokken tufsteen
eromheen. Wegens tijd- en geldgebrek is er niet uitgebreid verder gegraven. Eén van de
skeletten was die van een vrouw met het skeletje van een kind in haar armen. Uit Romeinse
scherven op deze plaats blijkt dat er al bewoning rond de eerste eeuwen van onze jaartelling
hier heeft plaatsgevonden.
Een mogelijk bijzondere toevalligheid is, dat tot vlakbij de begraafplaats van Slot Haamste
de een slootje liep, komend vanaf ,,de Tempelput", bekend onder de naam „Iesekepe". Vol
gens het Zeeuws woordenboek betekent ,,nè iesjekeep gae", doodgaan, of om zeep gaan. In
het Latijn betekent „Exsequor" ten grave dragen, iesekepe" zal hier waarschijnlijk een
verbastering van zijn. Het tegenwoordige woord executie, uitvoer van een vonnis (vroeger,
doodvonnis), is hiervan ook afgeleid. Het Woordenboek der Zeeuwse dialecten geeft aan
dat.Iesjekeep" waarschijnlijk is afgeleid van het woord ..Essequibo", dat een deel van Guy
ana aanduidt. Deze tropische landstreek stond als zeer ongezond bekend. Overigens is er
ook nog een perceel grond bekend in Haamstede, op de voormalige boerderij landgoed
..Biesterveld", onder de naam „iesjekeep" („keepje"), een dor. slecht perceeltje duingrond;
in Renesse duidt de benaming Wester- en Ooster Doodkist op de slechte kwaliteit van de
grond.
Begrafenissen en gebruiken vanaf de middeleeuwen tot ongeveer
1900
De gilden in Zierikzee kenden vroeger het gebruik van lijkpenningen. Wanneer in een gilde
een broeder of een lid van diens gezin was overleden, zorgde het gilde voor de teraarde
bestelling. In de dagen dat de dode „boven aarde stond", zag men de „gilde knape" de hui
zen van sommige broeders bezoeken om daar koperstukken af te geven waarin het woord
„lijkpenning" gegraveerd stond. Zo'n penning verplichtte de ontvanger ervan te bestemder
ure aan het sterfhuis te zijn en de dode grafwaarts te dragen. Tientallen bossen stro werden
door de gildebroeders op de stoep van de overledene gezet. Over het doodskleed dat de kist
bedekte, werden al naargelang de functie in het gilde, één of twee rouwschilden gehangen,
waarop de naam van de gildebroeder stond en zijn bedrijf was afgebeeld. De meeste gilden
hadden hun eigen draagbaren voorzien van toepasselijke taferelen, verzen en bijbelteksten.
De dragers hadden bij het ten grave dragen een ontschild twijgje in de mond, dat fraai ver
sierd was met lint van witte en zwarte zijde en doorwerkt met zilveren filigrain werk. Deze
takjes waren soms zo fraai en kostbaar dat ze ook te huur waren. In het gemeentemuseum
van Zierikzee heeft men een 18e eeuws reclamebordje met daarop geschilderd: „Hier ver
koopt en verhuurt men kronties en takkies".
In Brouwershaven kent men overigens nu nog een dergelijk gebruik. Bij de begrafenis van
jonge ongetrouwde mensen worden takjes van de buxuspalm gebruikt.
De verklaring van het gebruik van deze takjes met scherpe geur en smaak, is waarschijnlijk
het verweer tegen lijklucht en besmetting. Een andere verklaring is, dat het een afweer was
tegen boze geesten, een gebruik uit de heidense oudheid. In Brouwershaven ziet men het
nu als een symbool van een geknakt jong leven. Op vele grafstenen worden tegenwoordig
nog steeds afgebroken palmtakjes afgebeeld.
Wanneer de dode een overdeken van het gilde was, dan werd ook een familiewapen graf-
24