schap van goederen. Dit houdt in dat baten en schulden gemeenschappelijk zijn. Na ontbin
ding van het huwelijk door het overlijden van één der partners kon de langstlevende voor de
helft van de niet betaalde schulden worden aangesproken. Vanouds had de vrouw (en zij al
leen, omdat zij handelingsonbekwaam was) het recht om na ontbinding van het huweljk
door het overlijden van de man, afstand te doen van de gemeenschap. Zij deed dan afstand
van de baten én van de schulden. Deze afstand van de gemeenschap was altijd met ritueel
omgeven, opdat een ieder (in het bijzonder natuurlijk de schuldeisers) wist dat de vrouw niet
voor de gemeenschapsschulden kon worden aangesproken. Door de sleutels van provisie-
en linnenkast en huishoudkas op de kist te leggen, maakte zij een ieder duidelijk haar han
den van het (gemeenschappelijke) huishouden af te trekken.
Varianten op bovenbeschreven gebruik waren, dat de vrouw „in gheleenden clederen voir
die bare uutgaet, als men uutdraghen sal", of dat de vrouw „gaende voor de aer uit, alleen
met haer daghelicksche kleederen, bevrijt is van de schulden die staende huwelick zijn ge-
maeckt".
Tot omstreeks 1800 kwamen te Zierikzee avondbegrafenissen (na drie uur in de middag)
voor bij personen van de hoogste stand. De laatste avondbegraving te Zierikzee vond plaats
op 11 mei 1801, toen Charles Plevier ter aarde werd besteld. Een dergelijke plechtigheid
trok veel toeschouwers, zo'n stoet leverde een spookachtig, geheimzinnig en somber ge
zicht op. Om 11.00 uur 's avonds liep een statige stoet van dragers en volgers met 12 bran
dende flambouwen, die hun schijnsel op de gevels wierpen, op weg naar de oude St. Lie-
vensmonsterkerk. Was men eenmaal binnen, dan zag men buiten door de verweerde glazen
een gloed van fakkels en schaduwen van de velen die aan de plechtigheid deelnamen. On
dertussen luidden de klokken in de grote toren, getrokken door onderscheidene personen,
die daar met een lantaarn op de toen nog aanwezige eerste zolder hun somber werk ver
richtten.
Dat een dergelijke begrafenis een kostbare zaak was, leert ons de volgende beschrijving van
de „doodschulden en begrafeniskosten" van de heer Schuurbeque, burgemeester en afge
vaardigde der Staten van Zeeland, gestorven op 7 augustus 1788. De kosten waren in totaal
f 943,64, met de volgende specificatie: De drie afleggers ontvingen gezamenlijk f 23,85, de
twee dienstboden die daarbij behulpzaam waren geweest voor fooi f 15,90. De apothekers
Johannis en Cornelis van der Grijp leverden voor f 30,45 het wassen kleed, waarin het
lichaam gewikkeld werd. Het thuisbrengen daarvan kostte 65'/2 cent aan fooi, evenals het
bezorgen der takjes voor de dragers, terwijl de brouwersknecht, die hop en alsem aan het
sterfhuis bracht om in de kist te leggen, een gelijke fooi kreeg. De brouwer De Kanter had
die voor f 1,325 geleverd. Op de stoep werden 41 bossen stro gelegd, 14 dragers kregen ie
der 5 Zeeuwse rijksdaalders, 12 bidders ieder 5 rijksdaalders, terwijl de sleepdrager er ook 5
ontving. Voor het oppassen bij de begrafenis ontvingen de dienaars der politie f 2,65.
Voorts werd impost betaald voor 4 stoop Malagawijn die aan dragers en bidders verschon
ken werd. Het gebruik van het doodskleed (kleed over de kist) kostte f 15,50; dokter Abra
ham Jacob's Graeuwen trok voor visites en medicamenten f 59,60; chirurgijn Jacobus v.d.
Baan f 83,325. Isaac van Schelven leverde voor f 45,- de doodskist, Gerard de Braai maak
te het ijzerwerk er aan voor f 16,80; de boekhandelaar Adriaan van Setten bracht voor lak,
rouwpapier en brieven f 6,80 in rekening, terwijl Agatha Kroon voor geleverde takjes en
lint f 56,85 ontving.
Voorts werden in het Armkinderhuis 33 rouwmantels gehuurd voor de leden der regering
en de bloedverwanten en daarvoor f 11,55 uitbetaald. Eindelijk werd aan de Sint-
26