Lievensmonsterkerk voor rechten voor het begraven op 12 augustus in de tombe op het Ho ge koor f 35,- uitgekeerd. In de laatste jaren van de 18e eeuw (1796) verenigden een aantal Zierikzeese burgers zich met het doel om een minder kostbare wijze van begraven en rouwdragen ingang te doen vinden. Er werd een geschrift uitgegeven waarin gepleit werd alle nodeloze kosten in het be graven zowel als in het rouwdragen te vermijden. Men bood de leden der vereniging o.a. het dragen gratis aan, het dragen der rouwmantels werd achterwege gelaten. Verder zou er niet meer dan één bos stro worden gelegd, één bidder slechts zou de bekendmaking doen, een kist van grenenhout niet zwaarder dan VA duim zou worden gebruikt, de begrafenis zou in de vroege uren geschieden. De kleden en de baar uit de middenklasse zouden maximaal ge huurd worden, niet meer dan 10 dragers zouden het lijk kosteloos ten grave brengen, alleen naaste verwanten zouden volgen en de kortste weg van het sterfhuis naar het graf zou afge legd worden, het rouwdragen zou zo eenvoudig mogelijk zijn enz. Het spreekt vanzelf, dat degenen die anders van de kostbare begrafenissen goede in komsten betrokken, met de nieuwe wijze van doen lang niet ingenomen waren, men sprak dan ook spottend van .ezelsbegrafenissen". Toch brak het denkbeeld baan en volgden vele welgestelden en aanzienlijke personen de eenvoudiger manier van teraardebestelling. Men kan uit de begrafenisregisters nog zien wie lid geworden is van deze vereniging en in de vroege ochtenduren ter ruste gedragen zijn. Napoleon verbood het begraven in de kerk. In het jaar 1784 reeds schreef het Zeeuwsch Ge nootschap der Wetenschappen een prijsvraag uit om argumenten tegen begrafenissen in steden en kerken. Joh. Did. van Leeuwen gaf als voorbeeld van schadelijkheid het openen van een grafkelder in oktober 1783 te Bruinisse, toen de ambachtsvrouwe moest worden bijgezet. De verpestende lucht was van dien aard, dat de volgende zondag de kerkdienst niet kon worden gehouden. Hij meende dat het begraven binnen de kerken op vooroorde len berustte; een buitenbegrafenis zou, naar men dacht, een schande zijn voor het na geslacht. Het gebruik van het z.g. ,,liekstró" Tot ongeveer halverwege de vorige eeuw bestond op het gehele eiland het gebruik dat bij een sterfgeval bossen tarwestro op de stoep voor het huis werden neergelegd, ten teken dat er ,,een liek in uus stong". Alleen als een kind voor het einde van het eerste levensjaar stierf, werd de strobos niet neergelegd, maar aan de deurpost of aan de muur bij de deur op gehangen met een palmtakje erop, als het gestorven kind een jongen was, en een thijmtakje voor een meisje. Bij de dood van een éénjarig kind legde men één bos stro neer; voor elk jaar ouder tot vijfjaar toe kwam er een bos bij. Op de strobos voor een éénjarig kind werd een bloemkransje neergelegd. Een kind dat boven de vijfjaar stierf, kreeg evenveel strobos sen als een volwassene, meestal tien of twaalf, hetgeen van de grootte van de bossen afhing. Het aantal bossen was voor mannen en vrouwen gelijk: alleen bij een man werden de bossen rechts van de deur gelegd en bij een vrouw links. De strobossen werden aldus geplaatst: gebruikte men er b.v. tien, dan legde men er eerst vier neer, daar dwars overheen drie, hierover op dezelfde wijze twee, en daarop de laatste. Nog vroeger en dan speciaal bij belangrijke mensen, werden veel grotere stapels gemaakt, men nam dan de voorzorg latten voor de ramen te spijkeren opdat deze niet beschadigd zouden worden. De strostapels kwamen hierdoor in de bebouwde kom vaak ver buiten de stoep te liggen en vormden een belemmering voor het verkeer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 29