gedeelte zag men ovale blikken trommels met een boeket erin en een glasplaat ervoor, hou ten grafmonumenten, maar meestal slechts een paaltje met een nummer op het graf. Op de graven van jonge mensen plaatste men soms afgebroken zuilen. In de eerste helft van deze eeuw werd nog vrij streng de hand gehouden aan oude tradities bij sterfgevallen. De gebruiken in de dorpen hier op Schouwen-Duiveland waren slechts wei nig verschillend, in het ene dorp hebben de oude tradities wat langer stand gehouden dan in het andere. Momenteel zijn de oude specifieke gebruiken vrijwel verdwenen, dit komt o.a. omdat de begrafenissen praktisch volledig vanuit de centrumgemeente Zierikzee door beroepsbegrafenisondernemers geregeld worden. Vroeger in de besloten kleine gemeenschappen op ons eiland ging het als een dorpsnieuw tje rond, wanneer er een sterfgeval had plaatsgevonden. Enkele uitdrukkingen waarmede het nieuws verkondigd werd, waren: ,,ie is uut d'n tied", ,,de grote eeuwigheid andoe", ,,as d'n aesum uut is", „ie is uutestapt". „noe doe z'n tanden geen zeer meer", „ie krieg z'n zes plankjes", „die kom mi z'n voeten nae 't oosten te leggen". Terstond na het overlijden werd iemand gewaarschuwd om het lichaam af te leggen, vaak was de „baakster" van het dorp ook de aflegster, soms andere vrouwen die iets bij wilden verdienen. Tussen deze vrouwen was soms een felle concurrentie, want armoede was troef en ieder wilde wel wat bijverdienen. In de loop van deze eeuw werd het steeds meer gebruikelijk dat de begrafenisdienaar samen met zijn vrouw het afleggen verzorgden. Afleggen was het wassen en soms scheren van de overledene, tevens het aantrekken van de doodskleding. Een speciaal doodsgewaad werd hier niet veel gebruikt, de mannen werden meestal begraven in een lange witte onderbroek, een hemd en een wit overhemd, de vrouwen in een witte onderjurk, strak getrokken met een band met „linters" eraan, daaroverheen een jak en een gehaakt wit mutsje op het hoofd. Wanneer de ogen niet geheel gesloten waren, werd hierop een koperen muntstuk ge legd. De begrafenisdienaar, iemand uit het dorp die dit als nevenberoep deed, werd „doodbidder", ook wel „liekebidder" genoemd. Zodra een sterfgeval plaatsvond, werd de klok stilgezet, de spiegels en de schilderijen aan de wand werden omgedraaid en bloemen uit het huis verwijderd, dit om tot inkeer te ko men, aards vertoon moest in deze tijd vermeden worden. Een andere verklaring voor deze handelingen was, dat de geest van de overledene bij het opwaarts vliegen zou bederven, of zoals een Schouwenaar het eens uitdrukte „de kanker zou kriege". De spiegels en schilde rijen bleven omgedraaid tot de eerste maandag na de begrafenis. Voedsel werd zo snel mogelijk uit het huis verwijderd. Vroeger werd vrijwel bij ieder aan huis geslacht, de worsten en hammen, welke aan de zolder hingen, zouden versneld beder ven, wanneer deze in het huis waarin het lijk aanwezig was, zouden blijven hangen. De „glasgerdienen" werden afgehaald en een wit laken werd voor de ramen gehangen, of in dien luiken aanwezig waren werden deze gesloten. De luiken werden op een haakje gezet zodat er een spleet van enkele centimeters tussen de luiken open bleef voor lichtinval, het ingezaagde halve maantje of hartje in het luik zorgde ook nog voor een sprankje licht in de vaak kleine huiskamertjes. In Bruinisse werd tot in deze eeuw ook wel één luik aan de kant van de voordeur afgehaald en op de grond gezet. Het „sluiten" duurde aan het sterfhuis zes weken, zolang het lijk boven de grond stond sloten de buren en naaste familie ook. Op de dag van ,,'t graven" sloten de huizen van de gehele straat en eveneens langs de route naar de begraafplaats. 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 31