Wanneer een sterfgeval plaatsvond in het gezin van een molenaar, of iemand was overleden die nauw met de molen of het molenaarsgezin betrokken was, werd de molen wanneer deze De wieken van de molen in de rouwstand. De bovenste wiek is het hoogste punt gepasseerd. stilstond in de rouwstand gezet. De bovenste wiek stond een klein stukje voorbij het hoogste punt. 20 December 1981 stond de molen van Oosterland nog in rouwstand tijdens de begrafenis van de heer L. A. Capelle. Hij was een bekende persoonlijkheid binnen de Oosterlandse en Duivelandse gemeenschap en als vertegenwoordiger van de ambachtsheer nauw betrokken bij de restauratie van de molen. Bij vissersschepen hees men de dag na de begrafenis een zwarte wimpel in de mast, die daar gedurende de hele rouwtijd bleef hangen. De eerstvolgende dag, soms nog dezelfde dag van het overlijden, ging de lijkdienar ,,de we- te" of „de boo" doen, het aanzeggen van het sterfgeval in het gehele dorp en de naaste om geving hiervan. Hij ging van huisje tot deurtje riep „volluk" of belde aan met de volgende boodschap: „Ik moetje de groeten doen van de familie en ze laten weten dat hedennacht is overleden hun geliefde moeder of vader op de leeftijd van zoveel jaar", bij bekenden en nieuwsgierige mensen voegde hij daar dan soms ook nog de doodsoorzaak aan toe, maar dat was dan onofficieel. Bij het oplezen van dit bericht werd de hoge hoed plechtig afgenomen. De „doodbidder" was verder gekleed in een statig zwart pak met zwarte handschoenen, bij een sterfgeval van een jong ongehuwd iemand droeg hij altijd witte handschoenen. In de wintermaanden of tij dens regen had hij een lange zwarte jas of cape aan. Rond de hoge hoed was een afhangen de rouwsluier, een lamfer bevestigd. Vroeger droegen ook de mannelijke naaste familieleden en de dragers een dergelijke rouwsluier om de hoed, bij hen was dit gebruik reeds eerder verdwenen. De volgende dag ging de lijkdienaar nog eens rond om mensen „te lieke" te nodigen, aan wezig te zijn bij de begrafenis. De dominee, familie, buren, kennissen en meestal de burge meester of een wethouder werden uitgenodigd, ook de huisarts werd altijd uitgenodigd maar deze liet meestal verstek gaan. De lijkdienaar zorgde voor de aangifte van overlijden en voor toestemming tot begraven op het gemeentehuis. De aflegster of de lijkdienaar waar schuwde de timmerman dat een kist gemaakt moest worden, de timmerman gaf hiervoor een fooi, die des te groter was naar gelang de kist duurder. In de jaren '30 varieërde de prijs van een kist tussen de f 500,- voor een eerste klas kist tot f 40,- voor een derde klas kist. Voor een derde klas kist werd door de timmerman geen fooi gegeven bij het verkrijgen van de opdracht. Een eerste klas kist was gemaakt van zwaar anderhalfduims eikenhout, was geschroefd en gelijmd en van fraai verchroomd beslag voor zien. Een derde klas kist was gespijkerd van withouten vlotdelen, de bodem van 3e rangs. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 32