op de hoed of de pet, links voor een overleden vrouw, rechts voor een overleden man. De rode zakdoek was vervangen door een witte met zwarte noppen. Van mevrouw Wiebrens-Beekman vernam ik de volgende anekdote: Een meisje komt trots naar school met een rouwjurkje aan, gemaakt van opoe's jurk. Het meisje is erg verkouden, de meester zegt: „snuit je neus toch eens". Zegt zij: „Dat durf ik niet meester, want ik heb nog geen rouwzakdoek". Zware rouw duurde 2 jaar en 6 weken, dit deed men voor een vader, moeder of kinderen. Lichte rouw duurde 1 jaar en 6 weken, dit deed men voor een ander familielid. Zelfs voor een doodgeboren kindje ging men vroeger op Schouwen 9 maanden in de rouw. Wie met zijn buren in goede verstandhouding leefde, rouwde bij sterfgevallen op overeen komstige wijze mee. Zodoende droegen de dorpsbewoners vroeger vaak het grootste deel van hun leven rouwkleren. Tegen het einde van de rouw ging men van zwart via donkergrij ze of zwart met witte stoffen over in de gewone kleding. Men zei dan: „ze zijn uut de rouw". Het dragen, de lijkkoets, de begrafenis per boerenwagen Dagelijks kwam de lijkdienaar aan het sterfhuis om dingen te bespreken en om te zien of het lijk er nog „netjes" bij lag. De dragers werden op verzoek van de familie door de lijkdie naar gevraagd, grafdelver en klokkeluider werden eveneens door de lijkdienaar besproken. De grafdelver en de klokkeluider waren particulieren welke dit werk als bijverdienste deden. Tot in de jaren '30 maakte men gebruik van losse dragers, welke dus op verzoek van de fa milie gevraagd werden, soms was het een eer om te mogen dragen. Daarna is men overge gaan gebruik te maken van vaste dragers in dienst van de gemeente, de gemeente moest hiervoor betaald wor ten. Tegenwoordig zijn de dragers in dienst van de begrafenisonderne mer. Wat betreft de losse dragers, bij de arme mensen werd dit werk als burenhulp gratis gedaan. Men gebruikte acht tot twaalf dragers, men probeerde van beide zijden van het huis een ge lijk aantal dragers te vragen. Bij rijkere families koos men dragers waarvan men wist dat de ze een extraatje goed konden gebruiken, er werd dan draagloon gegeven. Bij boeren of hun familie werden de knechten en de arbeiders van de boer en van de buren gevraagd, deze vonden dat prima, want ze werden doorbetaald en kregen nog f 1,- extra als draagloon, dit in de jaren '30. Bij arbeiders werd meestal om twaalf uur 's middags begraven, want dan konden de buren zonder verlet van het werk de kist naar het graf dragen, bij verlet werd door de boer geen loon uitbetaald. Boeren of hun familie werden meestal 's middags om twee uur begraven. Verder wat de dragers betreft, de kortste dragers liepen voorop, de langsten achter, er werd altijd gedragen met de voeten naar voren. Vroeger werd de kist liggend op een berrie, een soort draagbaar, aan de hand gedragen, later is men er meer toe overgegaan op de schou der te dragen. Bij een lange gedragen begrafenis werd van tijd tot tijd gewisseld, d.w.z. de linker dragers gingen rechts lopen en de rechter dragers links, om het lamme gevoel in de arm of schouder te wisselen. Wanneer de overledene een ongetrouwd persoon was, onder de 40 jaar, werd de kist gedra gen door ongetrouwde jonge dragers, welke witte handschoenen aan hadden in plaats van de gebruikelijke zwarte handschoenen. In Brouwershaven is het, zoals eerder al geschreven, nu nog gebruikelijk dat bij een sterfge val van een jong iemand de dragers een afgebroken buxustakje in de mond dragen. Het tak je is ongeveer 6 a 8 centimeter lang, is niet afgesneden maar afgebroken waardoor, wanneer 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 35