In 1683 verzocht Marinus van Verre om een oesterbank te mogen aanleggen in het Dijkwa- ter. Destijds was er tussen het Dichtste Sas (ter plaatse staat thans het gemaal 't Sas) en het Verste Sas (bij de huidige Sasdijk) aan het eind van Dijkwater en Saspolder een heel groot binnenwater. Daarop had men nu het oog gericht. Voorwaar een zeer beschutte plaats met aan weerskanten tussen de dijken goede slikken en Van Verre vroeg daarvan het gebruik voor hem en zijn „nasaten". Het gebruik werd hem toegestaan voor zeven jaar. Ondanks de bevordering van eigen kweek bleef de invoer van oesters nog groot, want op 29 september 1683 had de raad bepaald, dat van elk schip oesters een half vat naar de vismarkt gebracht moest worden om daar verkocht te worden. Tussen de gilden was er onenigheid, daar de oesterhandelaren dachten zelfstandig te zijn en de Zierikzeese vissers meenden dat dit bedrijf bij het hunne behoorde. Daarom zou spe ciaal het St.-Annagilde met oesters moeten varen, maar de oesterhandelaren lieten alle Zie rikzeese schepen tot dit werk toe. Het stadsbestuur stilde deze onenigheid door te bepalen dat de schippers uit Vlaanderen. Brabant of elders van hun lading, indien deze ten hoogste 16 ton (1600 kg.) bedroeg, daarvan vier stuivers moesten storten in de kas van het St.- Annagilde. Boven de 16 ton moest het vervoer plaatsvinden door schepen van leden van het St.-Annagilde. Het is te begrijpen dat genoemde belasting nogal eens gewijzigd werd, naarmate het een slechte of welvarende tijd was, welke omstandigheden snel konden wijzigen, bijvoorbeeld door misoogst of kleine oorlogen. Zo werd op 4 april 1699 de belasting verhoogd met vier groten (10 cent per ton). In het begin van de 18e eeuw schijnt er een vernieuwing te zijn gekomen in de teelt, aange zien Gillis Boom en Tonis van der Os verzoeken om oesters te mogen „saeijen" op de geïn undeerde gronden van Rengerskerke in de Zeeuwse stromen. Dit is voor het eerst, dat van zaaien melding wordt gemaakt in de Schelde en men dus de beschutte plaatsen in het Dijk water en bij de havenhoofden wil verlaten. Deze vernieuwing betrof niet alleen het kweken van oesters, maar ook het emballagemateriaal voor verzending. Tot hiertoe waren ook de oesterhandelaars gebonden aan de regels van het Kuipersgilde, waarin was vastgesteld dat alle oestervaatwerk in Zierikzee gemaakt moest worden. Hiertegen kwamen de oester kooplieden op 14 december 1725 in verzet en verzochten de tonnen te mogen kopen ook buiten Zierikzee. Het verzoek werd echter op genoemde datum door het stadsbestuur afge wezen. De teelt werd sterk uitgebreid, wat blijkt uit een verzoek aan de raad van 8 maart 1732, ge daan door de weduwe De Groot en Tonis van der Os, om oesters te mogen zaaien bij Den Osse onder Brouwershaven. Het stadsbestuur verleende als gedeeltelijk ambachtsheer van de erbij liggende heerlijkheid zijn medewerking. Uit alles blijkt dat er op Schouwen een levendige handel in oesters bestond. Dit vermeldt ook de Tegenwoordige Staat van Zeeland, 1751". Op blz. 382 wordt aangetekend dat scheepsladingen oesters uit Engeland werden gehaald om hier verwaterd (3) en gemest (4) te worden. De verzending had plaats door geheel Nederland, maar tevens naar vele andere landen. Hoezeer de oesters reeds in de 18e eeuw in het tegenwoordige België op prijs werden gesteld blijkt in 1727. De stad Mechelen beklaagde zich over het feit dat de oesterkwekers geen oesters meer leverden ondanks gemaakte afspraken. De stad Zierikzee schreef terug dat de Zierikzeese kwekers graag bereid waren hun oesters en kreeften weer te leveren mits het beperkende plakkaat, door de Staten van Brabant opgelegd in 1724, werd ingetrokken. 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1983 | | pagina 45