Rosmolen begon met de kooi grondig op te knappen, wat bestond uit verwaarloosde riet- schermen rond de kooiplas en de omloopschermen te vervangen door aarden wallen. De door het opwerpen van de wallen ontstane verdiepte paden deden dienst als kooipaden. Door de hoge ligging van de kooi bleven ze droog. De hoge populieren voor het einde van de pijpen werden flink ingesnoeid. Waar deze nog te hoog bleven, werden de pijpen ingekort en volgens het „Friesche Systeem" omgebouwd, wat tot voordeel had dat de eenden in de pijp meer tegen het licht opvlogen en er per pijp doorlopend gekooid kon worden. De bogen over de pijpen werden van zware ijzeren buis gemaakt, bespannen met gaas met grotere maaswijdte aan het brede gedeelte van de pijpen. Ook het woonhuis werd opge knapt en wat gemoderniseerd, de oude oven werd gesloopt en er werd een keukentje in het achterhuis gebouwd. Op 10 mei 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit; door de daarop volgende bezetting, vliegtuigoverlast, distributie van eendenvoer, jagen door de bezetters in- en rondom de kooi e.d. kon niet optimaal in de kooi worden gevangen. Ook moesten lokeenden worden aange kocht en staleenden gekweekt, wat bezwaarlijk was door gebrek aan voer. De vangsten van 1940 t/m voorjaar 1943 werden op contract geleverd aan poeliers in Rot terdam, Den Haag en Dordrecht. Door transportmoeilijkheden kon de vangst 1943/1944 niet meer naar de poeliers worden verzonden, daarom werden ze geleverd aan diverse parti culieren. Dit was niet naar de zin van de Duitse bezetter, die de eenden zelf wilde hebben. Om dat te voorkomen werden de eenden o.a. aan het Ziekenhuis geleverd. Toen de Duit sers daar achter kwamen, kwam de ,,Jagd-Offizier" overste Von Bredow naar de kooi. Deze sprak de kooiker op niet mis te verstane wijze toe met de woorden: ,,Wenn Sie noch eine Ent nicht liefern, werden Sie eingesperrt worden" en gaf zo te kennen, dat de eenden alleen aan de Duitsers moesten worden geleverd. De kooi onklaar maken werd overwogen, maar te riskant gevonden, zodat toch nog eenden aan de Duitsers werden verkocht. In februari 1944 moesten de bewoners van Schouwen-Duiveland evacueren wegens de op handen zijnde inundatie. Kooiker Rosmolen met vrouw en zoontje (de schrijver) „vergaten" echter te evacueren en doken onder in de kooikerswoning (een verhaal apart, destijds ge deeltelijk door L. A. Capelle te Oosterland in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 10, 11 en 14 september 1964 onder de titel „De vijand weerstaan gepubliceerd). Medio augustus 1944 werden ze echter weggevoerd naar Zierikzee en na 4 dagen uitgewezen naar Zuid- Beveland. 17 mei 1945 kwam kooiker Rosmolen (alleen) op de kooi voor onderzoek naar de toestand. Hij trof behalve een flinke ravage in woning en kooi ook 500 a 600 paren aalscholvers aan in de dode populieren rond de kooi. 9 juni 1945 kwam het gehele gezin Rosmolen weer op de kooi wonen. Rosmolen bleef daar, maar werd van 1 juli 1945 tot februari 1946 door Baron Schimmelpenninck „uitgeleend" aan de Heidemij voor toezicht op het rooien en opmeten van dode bomen. In die tussentijd werd ook de kooi, die nogal wat waterschade had, zo veel mogelijk vangklaar gemaakt en in december 1945 werd een kooihond aangeschaft. In januari 1946 werden alweer 33 eenden op de kooi gevangen. 2 februari 1946 kwam S. Rosmolen terug in loondienst bij Baron Schimmelpenninck; loon f 30,— per week. Daar Rosmolen in het bezit was gekomen van het diploma „rentmeester", kreeg hij ook gedeeltelijk het beheer en toezicht van de overige bezittingen van de Baron in Oosterland. In het seizoen 1946/1947 werden er 446 eenden, 1 pijlstaart en 33 talingen gevangen. Rosmolen zag het met de kooi niet meer zo zitten en nam met ingang van 1 mei 1947 ont- 100

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 102