Uit het verhaal van „Wullum" en het gedicht van mevr. Wiebrens blijkt, dat minstens twee van de drie door mij in Dial- Sch.-D. 65/66 genoemde kenmerken van het dialect te Bruinisse na de tweede helft van deze eeuw nog be kend gebleven zijn en wel: a. de langgerekte uitspraak van klinkers en tweeklanken. Mevr. Wiebrens geeft hiervan een heel overtuigend voorbeeld in het derde couplet van haar gedicht: wó moe der „hoor moeder". Verg. Dial. Sch.-D. 65: jaawó, neawó „ja hoor, nee hoor", waar de w een verlenging van de voorafgaande klinkers aa en ea (nieuwere Zeeuwse spelling: veronderstelt. Hier heeft de w echter ook de functie een voorafgaande extra rekking van de volgende, reeds van zichzelf lange te bewerken. In DZE 1, 43 1935) geven Blancquaert en Meertens bij het antwoordzinnetje 17. ik aot niej edae wo61 ..ik heb het niet gedaan, hoor", voor wo de volgende toelichting: in de kindertaal het gewone stopwoord; Holl. „hoor". Hieruit blijkt dat we in de letterlijkste zin met een zeer oorspronkelijk Bruus taalgebruik te doen hebben7'. Op band Bru. 30-4-1963 horen we de bovengenoemde langgerekte uitspraak van de klinkers in de woorden bloed, eschreeve „geschreven" en leeven. Met het hierboven besproken voorbeeld van mevr. Wiebrens leveren zij het bewijs, dat althans bij de oudere generaties van „Bruunaers" dit typische kenmerk van hun taal nog niet verdwenen is; b. het voorkomen van tamelijk veel woorden met eu. die in onze Zeeuwse, en in het algemeen in de zuidwestelijke Nederlandse dialecten meestal een „ouderwetse" indruk maken. DZE I, 43 (±1935) geeft in het antwoordzin netje 76 de keunek „de koning". Zie ook Dial. Sch.-D. 59. Band Bru. 30-4-1963 laat in de volgorde van het vraaggesprek de volgende voorbeelden horen: zeumer „zo mer", keuneginne „koningin" (Dial. Sch.-D. 59: keunehinne, waaruit tevens de vooral op Sch.-D. tamelijk wis selende uitspraak van de g blijkt81), weunde „woonde", geweund „gewoond", inweuners „inwoners", drójmeule „draaimolen", weuneng „woning". Zoals reeds hierboven is opgemerkt blijven ook „Wullum" en mevr. Wie brens wat het gebruik van de eu-woorden betreft niet in gebreke. „Wullum" schrijft tegen het einde van zijn verhaal weunen „wonen" en bij mevr. Wiebrens vinden we resp. in het tweede en vijfde couplet van „De Stoom- fiets" weunde en buutengeweun „buitengewoon". Het derde, door mij in Dial. Sch.-D.p. 65 genoemde kenmerk van het Bruse dialect, de klankcombinaties ar, órvoor een volgende d of t, in het bijz. in de telwoorden „derde", „dertien" en „dertig", treffen we in de hier boven gepubliceerde bijdragen van „Wullum" en mevr. Wiebrens niet aan. Op band Bru. 30-4-1963 zijn ze nog in ruime mate te beluisteren: daarteg(sten) „dertig(ste)", dortienondert „1300" en (den) dorde(n) „(de) derde" waren blijkbaar in de jaren '60 nog zeer courant. Het niet voorkomen in recente publikaties van onze Bruse schrijvers hoeft er nog niet op te duiden, dat de telwoorden met a(a)r, or, ór thans geheel verdwenen zijn uit de Bruse spreektaal. Wel echter wijst een mededeling in een van onze vorige kronieken (3 (1978), p. 130) m.b.t. in 1975 door „Wullum" geschreven dialectstukjes erop, dat de telwoorden 13 en 30 met de „donker gekleurde klinker a en in het Bruse dialect waarschijnlijk op de terugtocht zijn. 2. Oosterland Van het volgende materiaal heb ik gebruik gemaakt: a. J. Vijverberg, Mensen, die ik gekend heb, fotocopie van een handschrift waarvan het ori gineel berust bij de familie Vijverberg; deel 1, blz. 1-79, deel 2, blz. 81 e.v. De copie wordt bewaard in het streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint-Philipsland, Meelstraat 8 te Zieriksee. Wij citeren dit handschrift als: Hs. Vijverberg. Hoewel het pas op 3 oktober 1962 voltooid is, moeten de stukken die op Oosterland en zijn dialect be trekking hebben, alle gedateerd worden op het laatst van de 19e of het begin van de 20e eeuw. Johannes Vijverberg, als vogelfotograaf en vogelkenner alom vermaard, werd namelijk op 25 augustus 1880 te Oosterland geboren als zoon van de molenaar Job Johannes Vij verberg. Na zijn onderwijzersopleiding was hij eerst werkzaam aan de Bijzondere Neu trale School van G. Fortgens te Haarlem (1900-1904) en daarna aan de Openbare Lage re School te Oosterland (1 juli 1904-30 november 1905). Hierna was hij tot 28 februari 1909 onderwijzer te Rotterdam en van 1 maart 1909-1 september 1940 hoofd der O.L.S. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 111