Bru. ook op Oosterland niet onbekend is. Wsch. moeten we omhebben, had" als „ouder Duivelands" karakte
riseren in tegenstelling tot de verleden tijd ode (Zie Dial. Sch.-D. t.a.p.);
4. gulden „gulden". Blijkbaar is zowel voor Oosterland als voor Bruinisse de uitspraak met d nog steeds ver
trouwd. Zie ook Kroniek 5 (1980), p. 83 en 89;
5. Nèffen d 'Eule „naast de brug", omdat het bedoelde café gelegen is aan de Markt bij een vroegere brug over de
Oosterlandse Watergang. Zie voor eule: Dial. Sch.-D. 7;
5. vaarder „verder, later", evenals maansen „mensen", aaleke „elke" en Ouwekaareke „Ouwerkerk" met de naar
aa zwemende uitspraak van de die als oorspronkelijk Duivelands kan worden beschouwd en „zeker nog niet
verdwenen" is. Zie hiervoor: Kroniek 8 (1983), p. 125, aant. 1;
7. achterop 'n ijsje „een ijsje toe, als dessert". Uit deze uitdrukking blijkt dat op Sch.-D., en dus ook te
Oosterland. betekenisverschil bestaat tussen „ijs waarop men schaatst" (ies) en „ijs dat men eet". Dit duidt men
meestal met het verkleinwoord aan als 'n ijsje. Zie voor plaatselijke verschillen in de aanduiding van het con
sumptieijs op Tolen: Taal en Tongval XXXII (1980), p. 163/64. Verg. echter ijsbèrrech, band Nwk. 30-4-1963:
8. „wel, met de reeds 1950 optredende verdwijning van w aan het woordbegin, zie Dial. Sch.-D. 16;
9. eindelek, hier „eigenlijk", maar meestal in het Oosterlands „eindelijk", zie Kroniek 7 (1982), p. 116, aant. a.
Betekenisontwikkeling tot „eigenlijk" kan zowel in het dialect als in het algemeen Ned. via „uiteindelijk"
(uuteindelek) gegaan zijn, dat door zijn bet. „geheel aan het einde komend, het slot vormend" (Van Dale,
Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 9e dr., p. 2121 a) die van „eigenlijk" dicht nadert. Verg. eindelik:
eigenlijk, voor Middelhamis (Mdh.) opgegeven in: WZD 218 b onder eigentlik. en uuteigelik „uiteindelijk, ten
slotte", id. 1015 b, aldaar vermeld voor Bruinisse (Bns.), Ouwerkerk (Ow.) en Nieuwerkerk (Nwk.). Wederzijdse
beïnvloeding van woordvorm en woordbetekenis blijkt dus bij „eigenlijk" en „eindelijk" in het Zeeuwse streek-
taalgebied meer dan eens voor te komen;
10. beurde „gebeurde", waarvan de onbepaalde wijs beure genoemd is in Dial. Sch.-D„ p. 8;
11. borretje „bordje", evenals borren „borden" met verdwijning van d_na een voorafgaande r. zie Dial. Sch.-D. 22;
12. wilder „wij", sinds het midden van deze eeuw nog steeds de le persoon meervoud van het persoonlijk voor
naamwoord, zie ook Dial. Sch.-D. 39.
De Later blijkt dus, evenals vele andere geboren Oosterlanders van de oudere generatie,
zeer dialectvast te zijn. Slechts enkele malen gebruikt hij, waarschijnlijk onbewust en onder
invloed van de alg. Ned. sprekende vragensteller, „moderner" en algemener woorden, maar
altijd in afwisseling met het oorspronkelijke dialectwoord. Zo bijvoorbeeld: musse(n) naast
mosse(n), pootjes naast pootjes, maeltied naast maaltijd en bordje naast borretje. Als recht
geaarde Zeeuw heeft De Later ook moeilijkheden met de h_. Weliswaar zegt hij ergens in het
gesprek, hoogstwaarschijnlijk ter verduidelijking, op algemeen Nederlandse manier: ,,'n_hal-
ve sent" (met de juiste uitspraak van de h), maar in de slagersvakterm „biefstuk van de
haas" spreekt hij haas met een duidelijk scherpe uit17). Invloed van zijn streektaal blijkt
hier ook uit het lidwoord '^dat bij sch.-d. aes gebruikelijk is1®. Daarentegen is in vleede
jaer „verleden jaar" weer invloed van de algemene taal te bespeuren. Verg. flejaere, Dial.
Sch.-D. 17, 20 en 32.
Meej tenslotte (in het zinnetje: de twééden aevend komme de vrouwen meej, „de tweede
avond komen de vrouwen mee") vertoont een zekere vernieuwing of „modernisering" bin
nen het dialect. In het Zierikseese stadsdialect treedt namelijk sinds lang een overdreven
uitspraak als tweeklank op van ee, oo en eu, waardoor de ee vaak als ee[ klinkt, zie Dial.
Sch.-D. 62/63. Een dergelijke wijze van uitspraak in de Duivelandse dorpen zou op verdere
invloed van „de stad" kunnen wijzen en dus „verstedelijking" van het dialect in de hand
kunnen werken. Haar verbreiding was 1950 in ieder geval duidelijk merkbaar in Eikerzee
en Scharendijke, zie a.w. 63. Een dergelijke overdreven tweeklankuitspraak van de ee komt
ook voor in de stad Tolen, zie Taal en Tongval XXXII (1980), p. 161.
120