b. van de Duivelandse eu-woorden bleek Weunzdach „woensdag" (Dial. Sch.-D. 11 en 60)
ook nu nog door oudere mensen gezegd te worden, terwijl zeuge „keldermot, pissebed"
nog wat algemener bekend is. Dit woord was 1950 de uitspraakvorm van de jongere
Sirjanslanders (a.w. 58), terwijl de ouderen het insect hoofdzakelijk als zoohe (zooge)
aanduidden. Dit woord is thans volgens mevr. Op 't Hof „waarschijnlijk uitgestorven";
c. bekend gebleven zijn ook de plaatsaanduidingen in het dialect: Sterjalland (a.w. 25) en
Sir. De enigszins humoristische plaatsaanduiding Seerenwèt ,,'s Herenwet", die ik in
mijn jongere jaren vaak te Oosterland hoorde, is aldus mijn zegsvrouw op Sirjansland
niet bekend. Waarschijnlijk was dit een goedmoedig spottend woordgebruik van mensen
uit de omliggende dorpen. Wel bekend bleek nog de in 1936 ook te Oosterland vermel
de bijnaam van de dorpsbewoners: Galgestróópers (zie DZE 1, 42). Deze naam danken
zij waarschijnlijk aan het feit dat Sirjansland. vroeger een zelfstandig rechtsgebied22),
een galg gehad heeft om doodstraffen te voltrekken. Deze zou gestaan hebben aan de
thans nog bestaande Galgeweg tussen Sirjansland en Nieuwerkerk, in de nabijheid van
het vroegere haventje en stoomgemaal van Stevensluis (Steevenslüüs).
Het woord seeve(n)jot23), o.a. verklaard als verhoogde armenbanken in de kerk onder
het orgel, in WZD 863 b voor Sch.-D. vermeld met een speciale aantekening voor
Noordwelle (No.), is niet meer bekend te Sirjansland. De oude kerk werd helaas na de
watersnood van 1953 in 1958 afgebroken en in de nieuwe kerk heeft men - dit als een
pluspunt van de tijd na de ramp! - geen aparte armenbanken meer geplaatst;
d. Van de te Oosterland bekende, door de heren De Later en Beije opgegeven boerenwoor
den (zie bij 2. Oosterland onder d) bleek te Sirjansland alleen treemeule bekend te zijn
geweest, maar het is thans verouderd. De woorden aerele! en eekelmesienetje waren vol
gens mevr. Op 't Hof onbekend, het eerste, omdat de vlasteelt te Sirjansland in tegen
stelling tot Dreischor en Oosterland nooit van grote betekenis is geweest. Wel bekend
bleek de uitdrukking zó gróós azzen pooter en zelfs nog met twee varianten: zó gróós
azzen kraoje mee 'n pooter „als een kraai met een poter pootaardappel)", waarin
blijkbaar niet meer de associatie met pooter „poorter, burger, stadsbewoner" aanwezig
is, en zó gróós azzen puut (kikker), waarin het oude Zeeuwse woord puut nog niet ver
dwenen is. Verg. het hierboven meegedeelde over de verdwijning van dit woord bij de
schooljeugd.
4. Nieuwerkerk
Mijn materiaal verkreeg ik van band 147 b van het Zeeuws Documentatiecentrum te Middel
burg, een copie van de bandopname van het Dialectenbureau, thans P. J. Meertensinstituut
te Amsterdam op 30 april 1963. Allereerst vallen op de namen van twee bekende Zeeuwse,
als groente gegeten planten: krabbekwaed „zeekraal" en paereslae „paardebloemplant,
waarvan de jonge gele scheuten als molsla gegeten worden", zie WZD onder de genoemde
woorden. Krabbekwaed wordt voor Sch.-D. zonder nadere plaatsaanduiding opgegeven,
paereslae is als groente alleen vermeld voor Zieriksee (Zr.), Dreischor (Dsr.) en Noordgouwe
(Ng.), maar stellig ook in Duiveland algemeen bekend en verbreid.
Vervolgens krijgen we een prachtig verhaal te horen over Kee de metrèsse „de schooljuf
frouw", die kon toveren. Het woord metrèsse (ff. maitresse), thans verouderd, blijkt om
streeks 1950 blijkens WZD 574 a in Duiveland behalve te Nieuwerkerk (Nwk.) nog te Brui-
nisse (Bns.) en Ouwerkerk (Ow.) bekend geweest te zijn. Zelf heb ik het in de jaren '30 ho
ren gebruiken door een vrij bejaarde, te Sirjansland geboren man. Als oudere bewijsplaat-
122