sen voor het voorkomen in Zeeland noem ik: matres. Middelburg 8-12-1788, ondernaayma- tres id. 9-2-1789 en oppernaaymatres id. 25-1-179024b Deze Iaat 18de-eeuwse Middelburg se voorbeelden verduidelijken enigermate de betekenis die de Nieuwerkerkse zegsman gaf, want bij „schooljuffrouw" denken we in de eerste plaats aan „onderwijzeres", terwijl WZD t.a.p. als eerste bet. opgeeft: „de vrouw van de schoolmeester" en verder voor Heinkens- zand (Hkz.) vermeldt: schoolmètresse „de juffrouw, die handwerkles gaf'. Deze laatste bet. komt dicht in de buurt van die van de Middelburgse voorbeelden uit 1789 en 1790. Het toveren, door „Kee de metrèsse" beoefend, ligt in dezelfde lijn als de spookverhalen die we verder op de band vernemen: over een „stalkae(r)se" (ongedoopt kind) die in de herfstnevel boven „Stêênzwaen" zweefde, de oeroude kreek in de polder rondom het dorp, over ,,'n voer mis"25' (wagen met mest) dat „bie Bal op d' ostie (- boerderij) booven op de schuure stong" en over het spook op de „Frankewègt" te Schuddebeurs. Belangwekkend is ook, dat onze hierboven uitgesproken onderstelling (zie bij het gedeelte: Materiaal) omtrent een grotere invloed van het Zierikseese stadsdialect, c.q. van moderne taal in de westelijkste dorpen van Duiveland reeds voor Nieuwerkerk enige grond blijkt te hebben. Het aantal voorbeelden van voltooide deelwoorden met ge - als voorvoegsel is ta melijk groot, terwijl ze in de Oosterlandse teksten van Vijverberg en De Later praktisch of helemaal niet voorkomen. Alleen al op de hier besproken band noteerde ik in de volgorde van de opname: gemaele, getrouwd, gedrooge „gedragen", geworre „geworden", opge kweekt en gelóópe, hetgeen mij tot de conclusie leidt, dat na 1950 voor Nieuwerkerk niet meer onvoorwaardelijk opgaat, dat het voorvoegsel der voltooide deelwoorden „vrijwel alge meen in de vorm voorkomt (Dial. Sch.-D. 24). De opmerking van een van de sprekers op de band: „Op Oósland praete ze weer anders" lijkt dus alle zin te hebben, in het bijz. m.b.t. het ook gehoorde mooie „molen", dat veel ou dere Oosterlanders volgens de mededeling van de heren De Later en Beije nog op de Duive- landse manier als meule uitspreken. Het blijkt dat Nieuwerkerk na de watersnood van 1953, waarbij zeer veel bewoners omkwamen en de overlevenden lange tijd geëvacueerd waren in een (taal)vreemde omgeving, zijn dialect niet ongerept heeft kunnen bewaren, wat tevens tot uiting komt in woorden met de Ned. aa i.p.v. en naast de oorspr. ae als klaermaak, Den Aag en siehaaren „sigaren". 5. Ouwerkerk Dit hoogstwaarschijnlijk oudste dorp van Duiveland26' heeft evenals Sirjansland een groot aantal importbewoners. Mijn gegevens over het dialect putte ik uit de antwoorden op de vra genlijst van Blancquaert en Meertens van 1935 (DZE 1, 39-40) en uit „Aollegaertje", het maandelijkse dorpsblad van Ouwerkerk, waarvan mijn oud-leerling Janneke van Damme- Hazelbag mij een aantal nummers beschikbaar stelde. Uit de nummers januari t/m mei 1983 beoordeelde ik de rubriek „(Nieuws) van de klapbank" met veel hedendaags Ouwerkerks di alect. a. de antwoorden op de vragenlijst van Blancquaert en Meertens. Tot het oudere dialect behoort: giëte (met lange ie) „gieten" (a.w„ antw. 2; zie ook Dial. Sch.-D. 13), neuten „noten", hier: „pitjes van een peer" (id., antw. 36; zie voor Ooster- land: neutjes, a.w. p. 41, antw. 36; „koning" heeft echter evenals Oosterland geen eu - uitspr. meer, zie koonenk, antw. 76), kaeze „kaas" (id., antw. 66; ook Dial. Sch.-D. 54 en 62), wègt „weg" (id„ antw. 87; ook in de overeenkomstige antwoorden van Ooster land en Bruinisse), den kleinen „het kleine of jongste kind": baby" (id., antw. 88; ook 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 125