Behalve door oorkonden en kadastrale kaarten kunnen vroegere burchten ook ontdekt worden met behulp van archeologische vondsten. De oudste vestingstorens en woningen waren van hout. Hiervan is weinig meer over. Later werd overgegaan op baksteen, waarvan bij verschillende bergen nog resten zijn gevonden (zie deel archeologie). De bij verschillende bergen genoteerde perceelsnaam ,,de Steenhof' wijst eveneens op vroe gere steenhuizen. Bij de inventarisatie van De Man werden slechts bij 5 bergen steenresten vermeld, nl. bij de no. 7, 9,10, 29 en 48 (onze nummering). De oogst is dus maar klein. Men heeft de puinhopen blijkbaar grondig opgeruimd; er was veel behoefte aan stenen voor de bouw van nieuwe woningen. De burgen en hun bewoners Over de bewoners van de kasteelbergen is weinig bekend. Er is wel verondersteld dat er leenmannen van de graaf op woonden, die o.a. tot taak hadden de belastingen te innen, rechtspraak te plegen enz. Deze posten zouden zijn gegeven aan trouwe aanhangers van de graaf, bv. als beloning van bewezen diensten in het leger. Deze mensen zouden oorspronke lijk van buitenaf zijn gekomen ter versterking van het grafelijke gezag in het betreffende ge bied. Maar er zal ook wel autochtone landadel geweest zijn, zeker op den duur door verer ving, en deze vormden samen soms ook wel een machtsblok tegenover het grafelijke gezag. Er zijn aanwijzingen dat ook op Schouwen-Duiveland de bewoners van de kasteelbergen ambachtsheren van de graaf waren. De percelen land waarop de burcht was gebouwd en de naaste omgeving waren vaak ,,vroonen", dus percelen die vrijgesteld waren van belasting. Dit was één van de voorrechten die de graaf zijn ambachtsheren verleende en die ook bij vererving en verkoop op dergelijke percelen bleef rusten. Vroonpercelen werden gevonden bij de bergen no. 8, 22, 25, 29, 33, 41 en 49. Ook de vermelding ,,ambachtshere erve" bij één van de bergen spreekt duidelijke taal, evenals de reeds genoemde tekst, waarin Wisse de Loeper van Brijdorpe zijn bezit te Looperskapelle aanbood aan de graaf en van deze weer in leen terug ontving. Hiermee werd de nauwe band tussen graaf en leenman gesymbo liseerd. Een „looper" was iemand uit het gevolg van de graaf die er voor zorgde dat de aan de graaf rechtens toekomende goederen en belastingen binnenkwamen. Het woord „overlo per" voor veldboeken zal ook met deze funktie verband houden. Deze naam zal overgegaan zijn van de functie op degene die dit werk deed. Van der Broecke en Van Beveren zijn van mening dat deze oorkonde betrekking heeft op kasteel Herkenstein. Het ligt echter meer voor de hand dat we hier te maken hebben met onze berg no. 24 in het dorp Looperskapel le. Deze auteurs zijn ook onjuist wanneer zij Herkenstein situeren in het burgambacht van Looperskapelle. Bij een aantal ambachten op Schouwen is de situatie geheel in overeenstemming met het geen boven is gezegd. Iedere ambacht had één ambachtsheer, deze woonde op een burcht en deze burcht lag in het burgbevang. Deze ambachten zijn: het Poortambacht, Kerkwerve, Duivendijke, Brijdorpe en Looperskapelle. In ieder van deze ambachten ligt slechts één burg. De Een werf, zonder berg en bergnaam, op de grens van Kerkwerve beschouwen we als een woonhoogte. Dat Wisse de Loeper van Bridorpe niet op de burg ten noorden van Brijdorpe woonde, kan het gevolg zijn van de afsplitsing van Looperskapelle tot een zelfstandig ambacht. De nieuw opgeslibde gronden van het Elkerzee-inbraakgebied kunnen hiertoe de aanleiding geweest zijn. Ook de stichting van een kapel in Looperskapelle vanuit de parochiekerk te Brijdorpe wijst hierop. In andere afsplitsingen van grote ambachten, nl. 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 23