Serooskerke van Zuidwelle en Nieuwerkerk van Kerkwerve, vonden we in het geheel geen
bergen en burgen.
Bij een aantal andere ambachten ligt de zaak minder eenvoudig. Deze hebben meerdere
bergen. Eikerzee heeft er 4, Ellemeet 5, Noordwelle 3, Zuidwelle en Haamstede ieder 2 en
Nieuwerkerk (D) zelfs 8 a 9. Sommige bergen liggen dicht bij elkaar. Bij deze ambachten
valt verder op, dat er, behalve in Noordwelle, geen burgbevangen zijn. Dat is natuurlijk
geen wonder bij meer dan één burg in een ambacht. Deze naam is dan ongeschikt geworden
om bevangen van elkaar te onderscheiden. De oorzaak van deze vele bergen in één gebied
kan zijn een verregaande opsplitsing van de ambachten. Dit was bij het Zeeuwse erfrecht
mogelijk en vond ook veelvuldig plaats (Dekker 1971). Namen en grenzen van dergelijke af
splitsingen zijn ons voor Schouwen-Duiveland niet bekend, behalve de reeds genoemde.
Het is ook de vraag of het alleen ambachtsheren waren die versterkte woningen bouwden.
En dan moeten dergelijke bouwwerken ook nog betaalbaar zijn. In dit verband is het op
merkelijk, dat juist in het westelijke deel van Schouwen en in de Vierbannen zoveel bergen
liggen. Uit de bodemgesteldheid kan men afleiden, dat deze gebieden een tijdlang zeer wel
varend geweest moeten zijn. De inbraken van de Gravelinge en de Elkersee op Schouwen
en die vanuit de Gouwe en de Grevelingen in de Vierbannen in het begin van de 11e eeuw
hadden grote oppervlakten oude grond weggeslagen; door opslibbing ontstonden hier nieu
we gronden, van veel betere kwaliteit.
Benoorden de Kuyersdam bleef nog een groot schorrengebied liggen dat uitstekend ge
schikt was voor de schapenteelt. Meer naar het zuiden toe bezaten de ambachten op Schou
wen grote gebieden moerland, waaruit veen voor brandstof en vooral voor de zoutwinning
werd gedolven. De ambachten Brijdorpe, Duivendijke en Kerkwerve zijn bodemkundig veel
minder gunstig. Ze zijn nauwelijks verjongd omdat de zee, minder goed toegang had tot de
ze gebieden.
Uit een oogpunt van welvaart zou het dus reeds verklaarbaar zijn, dat juist in het westelijke
deel van Schouwen en in de Vierbannen zoveel dicht bij elkaar gelegen bergen, en meerde
re in één ambacht, gevonden worden. Waarom in het zuidelijk deel van de Vierbannen geen
kasteelbergen voorkomen, is niet recht duidelijk.
Van heuvelburcht tot waterburcht
Bij de toenemende kracht van de wapenen nam het militaire belang van de heuvelburchten
af. Na omstreeks het midden van de 13e eeuw zijn er geen kastelen van dit type bijgekomen.
Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen (Vervloet, 1980).
De burchtheuvel was gevoelig voor ondermijning; de palissade aan de voet of op de top be
schermde de aanvallers tegen pijlen vanuit de centrale toren; de wapens kregen een grotere
draagkracht. Betere en zwaardere kastelen waren dus nodig. De kleine landadel, die veelal
onze burgen bewoonden, werd echter in de loop van de dertiende eeuw in zijn bestaansmo
gelijkheden aangetast door de opkomst van de steden. Ze was dan ook niet in staat de
burchten aan te passen aan de nieuwe militaire eisen en viel terug tot de stand van de grote
boeren van die tijd. Slechts enkele geslachten wisten zich te handhaven. Deze bouwden de
zgn. waterburchten. Deze rijzen met hun stenen muren verticaal uit de slotgracht op en
kunnen dus niet zo gemakkelijk ondermijnd worden door de vijand. Vanuit de ongeveer
150 heuvelburchten die in 1971 in Zeeland bekend waren, zijn slechts 10 a 13 waterburch
ten voortgekomen (Van den Broecke, 1978).
Op Schouwen-Duiveland zijn in twee gevallen dichtbij heuvelburchten kastelen met slot-
22