noeg hetzelfde, de afstand tussen de twee zij-absiden circa 30 meter, alles binnenwerks ge meten. De twee torentjes, door Van Agt beschouwd als flankeringen van een, aan de achterliggende centraalbouw verbonden westbouw, kunnen in de door ons gereconstrueerde basiliek wor den ingepast als okseltorens tussen de drie absiden. Helaas bleken de grondvesten van de zuidelijke okseltoren, welke een oppervlak van circa 3.25 meter in het vierkant zullen heb ben beslagen, ten behoeve van de bouw der Nieuwe Kerk te zijn weggebroken, tegelijk met de funderingen van het aansluitende gedeelte van de zuider absis. Het noordelijke torentje stond in zijn geheel binnen de latere Nieuwe Kerk en was derhalve voor ons onderzoek on bereikbaar. De huidige kerk vormde uiteraard tevens een belemmering de westelijke afslui ting van de tufstenen basiliek op te sporen en gegevens te vergaren over de aanwezigheid van een westtoren, westbouw of eenvoudiger beëindiging, plaats en karakter van de kolom men of pijlers tussen middenschip en zijbeuken, alsmede mogelijke resten van een of meer nóg oudere kerken ter plaatse. Qua omvang en plattegrond doet de tufstenen basiliek sterk denken aan de voormalige ab dijkerk te Rijnsburg bij Leiden. Er vallen tevens overeenkomsten op te merken met de ro- maanse Sint-Bavokerk te Aardenburg in haar oorspronkelijke, ons door opgravingen be kend geworden gedaante, zij het dat in het laatste geval de absiden niet alle even groot wa ren doch de oostelijke de beide andere in omvang aanzienlijk overtrof. Vergelijkingen val len tevens te treffen met laat-romaanse kerkkoren van het Rijnlandse type, waarop Van Agt mij vriendelijk wees. Om ons nu maar tot het Rijnsburgse voorbeeld te bepalen, van deze abdijkerk rest thans nog slechts de uit tufsteen opgetrokken, zuidelijke toren van de west bouw, doch opgravingen hebben ons ook hier de kerk in haar oorspronkelijke gedaante le ren kennen.7) Deze Rijnsburgse westbouw, tezamen met het schip en aansluitende zijbeu ken was echter iets jonger dan het klaverbladvormige koor. Werd met de bouw van west- werk, schip en zijbeuken in 1176 begonnen, het koor was reeds in 1133 gewijd. Voor de ba siliek te Zierikzee achten wij een datering van omstreeks het jaar 1150 verantwoord, al zou den wij ons verheugen indien schriftelijke gegevens een verfijning der tijdsbepaling mogelijk mochten maken. In dit verband kan worden gewezen op een apocrief bericht volgens het welk in 1151 ,,een kapel gestigt (werd) en aan St. Lieven toegewydt ter plaatse, daar naderhand deeze kerk gebouwd werdt". Men vindt deze bewering afgedrukt in een te Mid delburg in 1717 gedrukte kroniek.8» De auteur liet na zijn bron te vermelden, een euvel dat zo vele andere kronieken van dit genre vertonen. Nochtans behoeven wij de onderhavige mededeling niet zonder meer als een verzinsel ter zijde te schuiven - er zal toch wel een ou dere bron aan ten grondslag hebben gelegen, waarover onze kroniekschrijver, I. Abraham- sen, zich verder niet meende behoeven uit te laten. Voormeld bericht rept intussen van een ..kapel", een minder passende benaming voor de 12e eeuwse basiliek, waarmede zich tot in de verre omtrek geruime tijd geen enkel ander bouwwerk ooit meten kon. Onze kennis van het 12e eeuwse Zierikzee is evenwel te mager om zich een gedetailleerd beeld te kunnen vormen van omvang en aanleg van deze stad ge durende bedoeld tijdvak. De eerste vermelding van Zierikzee stamt uit 1156: ..Siricasha". Doorgaans wordt deze naam verklaard als ,,Segeriks A", wie deze Segerik ook geweest mo ge zijn, doch Gysseling heeft daar een geheel andere afleiding voor in de plaats gesteld: „Si- gurikes ahwo" „machtig water".9» Dit water zou de kreek geweest kunnen zijn, waaraan Zierikzee ontstond. De loop van deze kreek is nog duidelijk in de stadsplattegrond te zien aan de ligging van de Meelstraat, Havenplein, Havenpark en Oude Haven. De vermoedelijk al verzande kreek werd waarschijnlijk in de 11de eeuw afgesloten met de nog bestaande 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 47