ons, het optreden van Everdei de Siricasha" in de dubbeloorkonde uit 1156, waarin graaf Dirk VI eens en vooral het geschil over het eigendom der Echtemachse kerken in het graaf schap Holland met abt Gerard van Echternach uit de wereld helpt. Tot deze kerken behoor de ook die te Vlaardingen, waarover de graaf prompt weer een hooglopende ruzie kreeg met abt Walter van Egmond, die de graaf zelfs in de ban sloeg. Dit weerhield de graaf er niet van te Vlaardingen aan de bouw van een forse, éénbeukige en 10 meter brede, tufste nen kruiskerk te beginnen. Tot grondslag werd een kleizodenterp opgeworpen, ter vervan ging van de naastgelegen, oorspronkelijke kerkstede, welke door de Maas dreigde te wor den verzwolgen. Deze tufstenen kerk is voor een belangrijk gedeelte bewaard gebleven. 13) Genoemde Everdei zal 's graven belangen te Zierikzee hebben behartigd en het toezicht hebben uitgeoefend op de bouw van de tufstenen basiliek, die, evenals te Vlaardingen, een oudere kerk kwam te vervangen. Bodemvondsten op het terrein van de voormalige Graven hof hebben aangetoond dat de bewoning ter plaatse tot in de 10de eeuw terugreikt. 14) Maar ook in de komende eeuwen bleven de graven van Holland Zierikzee en haar Sint- Lievenskerk goed gezind. Een 14de eeuwse uitbreiding Van Agt kon het jaartal 1151 voor zijn centraalbouw slecht gebruiken en opperde de moge lijkheid dat het bij de „kapel" om een uitbreiding van de „grafkapel" zou zijn gegaan, bestemd voor de inwoners van het kerspel Zierikzee. De gelegenheid ook in dit opzicht de hypothese van Van Agt met de spade op haar juistheid te onderzoeken ontbrak maar gezien de uitkomsten van de opgravingen in meer oostelijke richting lijkt ons Van Agt's verklaring voor het bericht uit 1151 niet langer houdbaar. Rest ons nog de vraag hoe het nu zit met het „fondement in eene cirkelvormige rigting" met zijn middellijn van 27 ellen, buitenwerks gemeten. Deze middellijn valt onmogelijk te rijmen met die van de drie absiden. Mocht men de resten van de zuidelijke en noordelijke absis ten onrechte als fragmenten van één cirkel vormige bouw hebben aangezien dan klopt de opgegeven middellijn van 27 ellen nog niet omdat de afstand tussen de uiterste, tegen over elkaar gelegen punten op de buitenrand van beide haifcirkels circa 33 meter bedraagt. De funderingen zullen echter aanzienlijk breder zijn geweest dan het opgaande werk en indien men dit laatste aanhoudt komt men heel wat dichter in de buurt van de 27 ellen, gesteld dat een el in dit geval met een meter mag wor den vereenzelvigd, hetgeen in de eerste helft van de 19de eeuw gebruikelijk was in woord en geschrift. Men kan de afstand ook vluchtig hebben afgetreden in plaats van meetlint of maatstok ter hand te nemen, in welk geval met de nodige speling rekening gehouden dient te worden. Berman zegt trouwens niet met zovele woorden dat hij één, doorgaande cirkel heeft gezien maar een „fondement in eene cirkelvormige rigting" en wij vermoeden dan ook dat de oplossing in het per abuis combineren van twee afzonderlijke haifcirkels moet worden gezocht. Nu had Van Agt zijn centraalbouw veel verder naar het oosten geprojecteerd dan het in 1979 ten dele opgegraven klaverbladvormige koor. De door ons als okseltorentjes aan weerskanten van de oostelijke absis opgevatte bouwsels aan beide zijden van de triomfboog der laat-gotische kerk waren door hem immers beschouwd als de flankerende torens van een westbouw, ten oosten waarvan de centraalbouw zou zijn verrezen, juist in het hart van het laat-gotische koor, kort voor de bouw waarvan de centraalbouw pas zou zijn gesloopt. Zou deze laatste zich hier dan tóch hebben bevonden, de in 1979 ontdekte funderingen der beide absiden ten spijt? In ieder geval diende de proef op de som te worden genomen. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 51