toepassing op de tufstenen basiliek met haar klaverbladvormige koor kunnen zijn geweest als op het tufstenen schip met het nieuwe, bakstenen koor. Er werden geen aanwijzingen in de bodem aangetroffen welke wezen op het bestaan van een bakstenen kerkschip, al dan niet met zijbeuken, hetzij vóór-, hetzij kort na de voltooiing van het nieuwe bakstenen koor, ter vervanging van het tufstenen schip opgetrokken. Daar toe schijnt het eerst te zijn gekomen nadat tijdens een stadsbrand in het jaar 1466 ook de Sint-Lievens Monsterkerk in vlammen was opgegaan.16' Wél was men in 1454 al begonnen met het leggen der grondvesten voor de huidige, doch nimmer voltooide toren welke los van de kerk zou blijven staan en circa 130 meter hoog had zullen worden.17' fig. 4. Tekening van de Sint-Lievens Monsterkerk uit circa 1660 door Zacharias Roman (uit diens kaartbeeld van Zierikzee geknipt). De laat-gotische kerk In 1479 werd een aanvang gemaakt met de funderingen voor „den ommeganck vande Munster kercke" en „wiert volmaect tot de glaesse vensters toe".18> Naar de tekening te oordelen, die Daniel de Blieck (overleden 1693) van de noordelijke kerkomgang maakte, vergeleken met de reeds vermelde interieurafbeeldingen van kort na de brand van 1832, alsmede de tot ons gekomen afbeeldingen van het uitwendige, bestond er een grote homo geniteit tussen de vormgeving van koor, schip en zijbeuken, zodat de bouw van de gehele laat-gotische kerk vlot verlopen schijnt te zijn. Er viel niet aan te denken dit kolossale mo nument in zijn geheel te ontgraven - het opgraafbudget was daar ten enenmale niet op bere kend. Afgezien daarvan was het niet mogelijk overal putten te delven waar dit gewenst zou zijn geweest. De plattegrond was bovendien in grote trekken bekend en het terrein werd niet door bouwplannen bedreigd zodat aanvullend onderzoek altijd nog kan worden in gesteld. Bij de herbouw werd de, ten opzicht van de tufstenen basiliek lichtelijk naar het noord oosten verschoven as van het 14de eeuws koor aangehouden. Waar het zo uitkwam werden de uiterst solide funderingen van het 14de eeuwse koor opnieuw benut. De beide, geheel nieuw gefundeerde pijlers, onmiddellijk achter de oostmuur van het 14de eeuwse koor ge plaatst en deel uitmakende van de kolommenreeks van de nieuwe koortrans, achter het hoofdaltaar van het laat-gotische koor, werden zo diep mogelijk blootgegraven. Zij waren 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 54