wassen moesten gaan inzaaien4). Tegen het inkrimpen van de vendels tot tweehonderd man maakte hij uitdrukkelijk bezwaar, aangezien dit indruiste tegen eerder genomen besluiten. In deze brieven komt reeds tot uiting hoe inspirerend Prins Willem van Oranje optrad in de zaak van de opstand. Hij beloofde hulp voorzover dat in zijn vermogen lag, bemoedigde waar men wanhoopte en sprak zijn afkeuring uit wanneer men zich wat al te gemakkelijk opstelde. De lang verwachte aanslag op Schouwen-Duiveland kwam in 1575. Ondanks bewaking door de vloot wist de Spaanse bevelhebber Mondragon troepen onder Osorio de Ulloa vanuit St. Philipsland in Duiveland aan de wal te brengen. In de nacht van 28 op 29 september door waadden deze het Zijpe, de dag daarop gevolgd door de Waalse troepen onder bevel van Mondragon, die werden overgezet door de Spaanse vloot onder Sancho d'Avila. Gezamen lijk verjoegen zij de troepen van de Prins, zodat deze gedwongen waren hun toevlucht te zoeken in Zierikzee en een aantal versterkte punten op Schouwen: Brouwershaven, Bom- menede en het Havenhoofd van Zierikzee. Het bevel over deze troepen werd gevoerd door Arend van Dorp, die in 1573 tot gouverneur van Zeeland Beoosten Schelde was aangesteld. De troepen in het bolwerk van Brouwershaven gaven zich al spoedig over, terwijl begin ok tober 1575 ook het Havenhoofd van Zierikzee in handen van Mondragon viel. Opwekking tot standvastigheid Het kwam er voor de Prins nu op aan de bezetting, magistraat en inwoners van de stad er van te overtuigen in het verzet tegen de vijand te volharden. Zijn brieven in deze fase il lustreren zijn grote talent voor de propaganda voor de opstand. Deze bekwaam gevoerde propaganda van de Verantwoordinge van 1568, brieven en redevoeringen tot de Apologie van 1581 loopt als een rode draad door zijn optreden als leider van de opstand tegen Spanje5). Een probleem in veel steden was dat slechts de kleine burgerij de opstand van harte was toegedaan. De zittende magistraat stelde zich veelal gematigd op en was al gauw geneigd langdurige ontberingen met overgave aan de Spanjaarden af te kopen. Zo was ook de situa tie in Zierikzee en het kwam er voor de Prins op aan zijn partij te versterken. Hij richtte zich daartoe in de eerste plaats tot de magistraat: hij had vernomen dat deze geneigd zou zijn de stad aan de vijand over te leveren en houdt hen daarom voor welk een doodsvijan den de Spanjaarden zijn, die menen God te dienen door ons te bedriegen en in ellende te storten. Dreigend houdt hij hen voor dat men eer, eed, welvaren van het vaderland en het geluk van eigen vrouw en kinderen op het spel zet, wanneer men de eigen stad aan een vreemde tyrannieke, wrede en onmenselijke vijand uitlevert. Hoe kunnen de burgers nu standhouden bij zo'n slecht voorbeeld? De Prins wekt hen dan ook op het goede voorbeeld te geven: „Wilt den burgheren goeden moet gheven. Ende ick wil u toeseggen dat ghij aen mij eenen goeden vrient zult hebben"®). Tegelijkertijd zond de Prins een bemoediging aan de militairen en deed op hen een drin gend beroep niet op de aanbiedingen van de vijand te willen ingaan. Hij hield hen het voor beeld van Leiden, La Rochelle en Alkmaar voor, welke plaatsen door hun volharding had den gezegevierd. Hij belooft het garnizoen geld en proviand te zenden en verzoekt de bur gerij hoffelijk te behandelen7). Een meesterstuk van propaganda is echter de brief die Prins Willem in oktober 1575 aan de inwoners van Zierikzee richtte®. In een bekwaam gedoseer de afwisseling van afkeuring, belering, bemoediging, bedreiging en laatste opwekking bouw de hij een overtuigend pleidooi voor standvastigheid in de beproevingen van de belegering 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 59