Belangwekkend in dit kader is vooral de aantekening van Ds. J. W. Ermerins in de acta van
de kerkeraadsvergadering van 11 april 1834: „De Praeses en de Ouderling gaven ver
slag van hunne gedane huisbezoeking op het dorp, behalve B. Bakker, die zich van de Kerk
afscheid". Enige aanleiding tot die breuk is nergens te vinden. Maar het feit ligt er! Twee
jaar later wordt zijn naam nogmaals vermeld: „Een brief ontvangen van B. Bakker om van
het Litmaatboek uitgeschrabt te worden, dezelve is voor notificatie aangenome". Dat was
op de kerkeraadsvergadering van 15 april 1836.
Deze vergadering valt een dag later dan de dag waarop in het naburige Nieuwerkerk boe
renzoon en inmiddels zelf kapitaal landbouwer geworden Dirk van Farowé zich onaange
kondigd „formeel" afscheidt van de Hervormde Gemeente, waaraan hij vele jaren zijn
krachten heeft gegeven (14 april 1836). Van Farowé was de zoon van de vooraanstaande
landbouwer Adriaan van Farowé en Cornelia Boogerd. Beiden waren woonachtig nabij het
gehucht Stevensluis onder Nieuwerkerk. Zoon Dirk ziet het levenslicht op 27 maart 1798 te
„Nieuwerkerk". Na als lidmaat te zijn „aangenomen" krijgt hij in 1826 ziting in het college
van notabelen*. Op 26 november al wordt hij voor vast benoemd. Het blijkt dan dat zowel
zoon Dirk alswel vader Adriaan gelijktijdig notabel zijn. Op 20 mei 1829 ontvangt Dirk de
opdracht gedurende twee jaar op te treden als „armmeester" en wordt daartoe in het ambt
van diaken bevestigd. In 1833 komt zijn naam voor op het tweetal voor het ouderlingschap.
Een ander wordt gekozen. Tot aan zijn „afscheiding" in 1836 blijft Dirk van Farowé onon
derbroken „President van Notabelen", een post die hij dan al vijf jaar waarneemt. Opval
lend is het dat van de laatste door hem gepresideerde vergadering van 23 januari 1836 geen
bijzondere zaken zijn genotuleerd die meer licht zouden kunnen werpen op wat „aanstaan
de" is.
Twee landbouwers van formaat die een grote rol hebben gespeeld in „De Afscheiding" op
het eiland. Beiden vallen op door hun organisatietalent en vele sociale kontakten. Twee
„uitzonderingen" die tóch de door G. A. de Kok gesuggereerde „vrijzinnigheid der grote
boeren" te onzent bevestigen? „Krenten in de rijst" van verder eenvoudige arbeiders en
kleine middenstanders?
Voornaamste leden van een Hervormde Gemeente die de kerkvoogden kiezen en met deze bestuursfuncties uit
oefenen (Van Dale, 9e dr., p. 1283b).
Ongerechtvaardigde zelfverzekerdheid
In het jaar dat „De Afscheiding" zijn beslag krijgt, is het ogenschijnlijk rustig op het Her
vormde kerkelijk erf. Eerlijk gezegd: bronnenonderzoek in de plaatselijke notulen levert
weinig opzienbarend nieuws op. Alles gaat zo zijn gangetje. Op gezette tijden - en dat is in
elke gemeente vrijwel identiek - trekt de predikant er met één of meer ouderlingen op uit
om huisbezoek te doen. Speciaal met het oog op de Heilig-Avondmaalsvieringen, enkele ke
ren per jaar. De rapportage van die ommegangen kan doorgaans in twee of drie regels wor
den samengevat. Af en toe is er sprake van een „tuchtgeval". Maar daar blijft het bij. Glo
baal gezien wordt er op zijn tijd overal uit de Heidelbergse Catechismus gepreekt. Alles
oogt naar rust. Alom pais en vree hier, terwijl dan ineens ver weg „De Afscheiding" vorm en
steeds meer bijval krijgt? In februari 1836 wordt er vanuit Zierikzee namens het klassikaal
bestuur door scriba Ds. G. C. Droogleever Fortuin een brief verzonden naar het „Ministe-
riëel Departement voor de zaken van de Hervormde Eredienst" te 's-Gravenhage. Dit als
reaktie op „de vertrouwelijke circulaire" van de Minister van Staat, die graag meer informa
tie wil ontvangen over de zaak van „De Afscheiding". De toon van deze „missive" vanuit
65