of hunne kinderen van de katechisatiën gebruikmaken; of dat anderen naar de afgescheide
nen zich begeven. Wordt besloten hiertegen ten strengste te waken, en de bedeelden aan te
zeggen, dat zij (zieken uitgezonderd) 2 maal bij ons ter kerke komen, op boete van geene
bedeeling te ontvangen". Een maand later kunnen de personen in kwestie dit kerkeraads-
besluit (voor zover persoonlijk aanwezig) met eigen oren vernemen: „Vooreerst werden de
bedeelden in de consistoriekamer namens den Kerkenraad door den Predikant ernstig toe
gesproken, en vermaand, getrouw de beide Godsdienstoefeningen bij te wonen. Ook om
zich te onthouden van het bijwonen der Godsdienstoefeningen in de afgescheiden kerk".
Uit dit alles kunnen wij het weinig stabiele geestelijke klimaat t.a.v. de Hervormde prediking
opmaken. „De Afscheiding" grijpt om zich heen! Toch is ook van Oosterland al een hele
voorgeschiedenis te vertellen, immers niet voor niets wordt gewaarschuwd tegen het bezoe
ken van de afgescheiden kerk aldaar? De „kern" van deze groep is al veel eerder uitgetre
den. Begin 1836 keren niet minder dan tien echtparen plus een weduwvrouw de kerk de rug
toe. Predikant G. H. Schutter heeft blijkbaar moeite gehad hiervan acte te doen. Geduldig
naspeuren brengt n.l. aan het licht dat maar liefst 21 persoonsnamen nog voorkomen op de
lidmatenlijst van 1835, terwijl bij de volgende inventarisatie hun namen nergens meer zijn
aan te treffen. Evenmin zijn zij met attestatie naar elders vertrokken Op papier treffen
we uit die tijd dan ook geen vermeldingen m.b.t. enige afgescheidenen aan. Via een andere
bron, het „Kerkelijk Notelboek", waarover straks uitgebreider, duiken deze weggemoffelde
personen weer op. Als teruggekeerd tot de ware Gereformeerde Gemeente! Het zijn Hen
drik Kievit (Vleeschhouwer) en diens vrouw Elisabeth Koenen; Krijn Dijkema (Kleermaker)
en zijn echtgenote Maria Schot; Adriaan Meerman (Winkelier) en zijn huisvrouw Klasina
Dalebout; en verder de „arbeiders-echtparen": Adriaan Olree en Jacoba Adriana Lodewijk;
Abraham Stouten en Anthonia Tak; Pieter de Vos en Maria Smallegange; Jan Stouten en
Cornelia Hendrikse; Jacobus Stoutjesdijk en Maria (H) Elders; Mattheus Kwaak en Davina
Stoutjesdijk; Adriaan Bakker (B.zn.) en Jannetje van Belzen en weduwe Neeltje van Pel(t),
die zelf ook een arbeidster was.
Op het vissersdorp Bruinisse wordt wél schriftelijk vastgelegd wie de kerk verlaat. Op 22
april 1836 melden de kerkeraadsnotulen het verstek laten gaan van diaken M. van den Ber
ge, „die verzocht had met nog drie andere leden der Gemeente hunne namen uit het boek
onzer ledematen te laten schrappen". De kerkeraad bespreekt dit verzoek en komt tot de
volgende beslissing: „Op verzoek van den Praeses werd goedgevonden allen hunne dwaling
aan eenen brief, die voorgelezen goedgekeurd werd, bekend te maken, ten einde zoo mo
gelijk tot overtuiging der dwaling te brengen, waarmede zich de Praeses wel wilde
belasten". Ds. D. J. D. de Vos' poging tot overreding is echter tevergeefs. „Afgescheidenen"
van het eerste uur zijn en blijven: Marinis van den Berge (J.zn.) (Schipper); Kornelis de
Waal (beroep onbekend) en Jacob de Waal (Gabriëlzn.) (Schipper). In hun gezelschap tref
fen we de al eerder genoemde Boudewijn Bakker te Sirjansland en diens dorpsgenoot kleer
maker Jan de Rijke aan. Verdere gegevens ontbreken, maar zeker is dat de „Bruse" ge
meente talrijker moet zijn geweest.
Te Ouwerkerk, het dorpje tussen Nieuwerkerk en Zierikzee, valt winkelier Jan Wagemaker
op. Hij is en blijft een „ware" Gereformeerde! Zó recht door zee gaat hij. dat hij bewust een
tijd lang zijn twee zitplaatsen blijft huren zonder ook maar één eredienst te bezoeken. Hij
brengt zowel de kerkeraad alsook de „Kerkmeesteren" hiermee tot grote verlegenheid.
Wijziging der reglementen inzake het verhuur der „bochten" en stoelen maken een einde
aan zijn boycot-aktie. Van Hervormde zijde rechtvaardigt men zich als volgt: ,,Dat in ge
noemde bijvoeging niets onbillijks gelegen is",.(Immers)dat noch zulke afgeschei-
67