J.zn. als diaken. Op 2. (de juiste datum blijft onbekend wegens beschadiging van de bladzij
de) oktober worden als ouderling Hendrik Kievit en als diaken Jacobus Stoutjesdijk geko
zen voor de „gemeente" van Oosterland.
We zien hier een opmerkelijke eensgezindheid aan het licht komen. Mensen uit drie totaal
verschillende dorpen (waartussen nogal eens wat rivaliteit bestond) besluiten zich op gods
dienstige gronden, de „Gereformeerde" Belijdenis, met elkaar te verbinden en als „ge
meenten" zich aaneen te sluiten via een gemeenschappelijke kerkeraad. Men is wat dat aan
gaat er diep van doordrongen een „roeping" te moeten vervullen. In navolging van wat Ds.
Hendrik de Cock in Ulrum gedaan heeft: de „Wederkeering" tot de aloude Gereformeerde
Kerk! En daarvoor willen de Duivelanders graag schouder aan schouder gaan! Men blijkt
met alles op de hoogte te zijn. Dat toont ons o.m. de afscheidingsbrief van Jacob L. Kooy-
man te Nieuwerkerk (gedateerd 31 oktober 1836): dat hij zich, volgende Artikel 28, 29
van voornoemd. Gel. belijdenisse, van u Kerkgenootschap afscheiden, en zich vereenigen
met die gemeente, welke, volgens hare uitdrukkelijke verklaring, blijkens de handelingen
der Synode, door derzelver opzieners gehouden den 2e Maart 1836: en volgende dagen, in
leer, tucht, en dienst vasthout aan de formulieren van Eenigheid der Christelijke Gerefor
meerde Kerk in Nederl. De Geloofsbelijdenisse, Catichismus, en leerregels der Sijnode, ge
houden te dortrecht in 1618 en 1619; Wenschende met die gemeente den hals te buigen
onder het Juk Jezu Christi, het eenige hoofd Zijner uitverkoren gemeente". Opnieuw is het
Van Faro wé die in opdracht van Kooijman de pen hanteert en verwijst naar de Synode van
Amsterdam, die ondanks vervolgingen van Afgescheidenen van overheidszijde van 2 tot 12
maart 1836 werd gehouden met als doel het consolideren van het nieuw opgezette kerkelijk
leven.
Rest ons nog de vraag welk geestelijk klimaat zich meester had gemaakt van hen die zich
meer tot de „gezelschappen" voelden aangetrokken, dan tot de zondagse prediking vanaf
de Hervormde kansels. De term „bevindelijk" viel reeds. In die sfeer vond men elkaar, put
tend uit wat destijds door „oudvadertjes" of „de ouwe schrievers" was uitgegeven. Persoon
lijk werk van Teellinck, Schortinghuis, Lodenstein, Comrie, Vader a Brakel en Smytegelt
was hun tot „vaste spijs" en voedzame teerkost. Dat de Schouwen-Duivelandse „gemeen
ten" in die keuze niet alleen bleken te staan toont ons de „afscheidingshistorie" t.a.v. de
andere Zeeuwse eilanden. Een geschiedenis die nauw verbonden is met en deels ook is op
geroepen door Ds. H. J. Budding te Biggekerke op Walcheren.
Op woensdag 12 oktober 1836 duikt deze vurige gezant der „Afscheiding" op in het stadje
Tholen. De volgende morgen loopt hij meteen tegen de lamp, wanneer de veldwachter
vraagt naar zijn legitimatiepapieren, die hij echter niet kan overleggen. (Die dokumenten
waren toen nodig, daar de „Belgische opstand" allen nog vérs in het geheugen lag). Voor al
le duidelijkheid vertelt Budding dat hij hier slechts moest zijn om de „afgescheiden leden
van het Hervormd Kerkbestuur" te bezoeken en „de gemeente te regelen". Die avond had
hij daar de ambtsdragers bevestigd, terwijl in het naburige Oud-Vossemeer iets dergelijks op
het program stond. Hoe dan ook, deze ijveraar wordt verbaliseerd, niet vanwege kerkelijke
zaken, blijkbaar waren die niemand opgevallen, maar vanwege het gebrek aan legitimatie.
Hij wordt in verzekerde bewaring genomen en kort daarop al naar Zierikzee overgebracht.
Vrijdag de 14e wordt hij tot een boete van tien gulden plus de onkosten veroordeeld. De of
ficier van Justitie maakt een afspraak met hem, dat Budding zich geruisloos op de achter
grond zal houden in afwachting van zijn vertrek per postwagen naar Zijpe, om vandaar per
stoomboot naar Middelburg te vertrekken. Hij zal dus eerst de nacht in Zierikzee doorbren
gen. Alles loopt echter anders dan is afgesproken. Budding is 's avonds al in een „Gerefor-
71