Ds. Huibert Jacobus Budding (1810-1870). meerd" gezelschap ten huize van bakker Gerard de Braai te vinden, terwijl hij „in den laten namiddag" nog ergens op ziekenbezoek was. Dit komt de rechter ter ore. Budding wordt door de Zierikzeese sterke arm in de kraag gevat en opnieuw aangemaand zich alsnog kalm te houden. Ja, dat zal hij doen! Zaterdagmorgen is hij wél op een wagen te vinden, maar niet op die van de post. Genoeglijk treft men hem aan op de bok bij „de landman Dirk van Faro- wé, van onder de gemeente Nieuwerkerke", die hem om „ruim half tien uren met zijn paard en wagen (kwam) uitnodigen en afhalen om daar in die gemeente te komen spreken en te stichten". Dit is de druppel die de emmer doet overlopen. Op heterdaad betrapt wordt de Weleerwaarde nu zonder pardon opgepakt en „uitgezet". Schouwen-Duiveland was toen écht nog een eiland! Dit incident opent de ogen van de officier van justitie. Hij grijpt de pen en schrijft het vol gende, omdat hij in verlegenheid is gebracht en richtlijnen nodig heeft, opdat: „zij (de stads regering te Tholen) en ik voor mijzelven zouden weten, hoe wij bij voorkomende gevallen te hebben gedragen, want wij staan hier volstrekt zonder hulp en kunnen dus geen de minste krachtdadige middelen tegen dat onbevoegd uitoefenen van godsdienstoefeningen aanwen den". „De Afscheiding" boezemt hem vrees in. Het is opmerkelijk hoe Ds. Budding onver wacht op het eiland terecht komt, juist op de dag dat te Nieuwerkerk des avonds de drie zich dan „gemeente" noemende gezelschappen besluiten tot samenwerking en eenheid! (15 oktober 1836). 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 74