De „diekse kérke" nabij Oosterland onderaan de Rampaertsendijk (1847-1917). K.B. van den 16 aug. 1824". Hoe deze ontknoping te verklaren? Het genoemde K.B. blijkt alleen „bestaande en erkende godsdienstige gezindheden" op het oog te hebben. De ge meenten in Duiveland zijn dat allesbehalve! Het gebouw te Oosterland kan dan ook niet omschreven worden als „kerk"! Opluchting alom! Op dat moment zijn Ds. Sterkenburg en „voorlezer en voorzanger" Jan Gelok nog gewikkeld in een juridische strijd aangaande de zes boeten die elk hebben opgelopen tijdens de laatste zes diensten in de schuur van Van Farowé. Onder gebruikelijk voorbehoud van de reedsgenoemde uitspraak komen ook deze boetes in het luchtledige te hangen, omdat ook déze samenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als „kerkdiensten" van een door de overheid erkend kerkgenootschap. In de marge van het betreffende stuk tekent de griffier het volgende aan: „Dit vonnis is door den Hoogen Raad der Nederlanden, bij deszelfs vonnis van den 18e Jan. 1847 vernietigd in cas satie" (Zierikzee, 5 febr. 1847). Aangezien Dirk van Farowé geen „hoger beroep" heeft aan getekend, rest hem weinig anders dan de hem opgelegde f 48,— wegens het beschik baarstellen van zijn schuur te voldoen. En dit, terwijl de Staat de gemaakte onkosten voor het proces van Sterkenburg en Gelok zélf zal dragen. Via een lange weg vol strijd kan het in Duiveland dan toch komen tot een voortaan ongestoorde uitoefening van de „Gereformeer de" Godsdienst, ook al vroeg dit veel financiële offers. Zo voldoet Van Farowé persoonlijk f 1043,— aan boetes, terwijl de daarbij komende proceskosten nog niet zijn opgeteld. Voor die tijd een ongehoord hoog bedrag. Elke gulden was toen nog klinkende zilveren munt! Het heeft echter niet tot faillissement van deze landbouwer geleid, zoals wel eens is veron- 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1984 | | pagina 84