hetgeen aannemelijk maakt dat te Brouwershaven 1920 de langere uitspraakvorm in gebruik was naast de vorm met verkorte klinker ok in andere plaatsen op Sch.-D. (zie WZD, p. 654 a); j. jonges „jongens". Dit veronderstelt dat in de meervoudsvorm jongers (zie Dial. Sch.- D„ p. 30 en 61) in het Zieriksees de£voor de volgende _sis weggevallen (zie andere voorbeelden onder e hierboven), maar kan tevens bevestiging zijn van de aanteke ning in WZD, p. 384 b: „Naast mv. jongers komt jonge(n)s voor"; k. hopman. Deze rangaanduiding uit de padvinderij is overgenomen uit het alg. Ned. en heeft dus een „aangeleerde" h_ (zie Dial. Sch.-D., p. 4); 1. 'n stuitje „een poosje", dat ook gezegd wordt op band veldwerk - mevr. Van der Ree d.d. 23-10-1984. Het is algemeen Zeeuws, zie WZD, p. 959ji, tegenover (h)ortje (a.w. 357 b), dat in deze bet. op de Zeeuwse eilanden slechts zelden voorkomt, maar op Goeree-Overflakkee gewoon is (zie ook Taal en Tongval XXXI (1979), p. 218, waar het genoteerd is voor Piershil in de Hoeksewaard); m. deugae „doorgaan", zonder jr voor volgende medeklinker, maar ook in afzonderlijk gebruik als voorzetsel: deu. In Kroniek 1 (1976), p. 67 heb ik aannemelijk gemaakt dat het verlies van de_r aan het eind van dit en andere bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden betrekkelijk jong is; n. boekekassen „boekenkasten". De meervoudsvorm kassen bij kasse „kast" hoorden we op band veldwerk -mevr. Van der Ree d.d. 23-10-1984; 0. andere (vrienden) „andere (vrienden)". Ook in DZE I, p. 37, antw. 44: danderen feit „de andere helft". Aldaar in antw. 85: anders. Dit maakt duidelijk dat andere en an ders tot het Zierikseese stadsdialect behoren, evenals tot dat van de smalstad Brou wershaven. Zie hiervoor: Kroniek 7 (1982), blz. 114, aant. 4 en een dit jaar door mij geschreven artikel voor het gedenkboek Brouwershaven 700 jaar: „Plaatselijke taal en algemene(r) taal te Brouwershaven tussen 1285 en 1985", waarin ik duidelijk ge maakt heb dat ander en anders sedert de 16de eeuw als oorspronkelijk Middelneder landse woorden in de Brouwse stadstaal zijn opgenomen. Dat J. G. Jonker als „Bêê- nekluuver" aore(n) en aor(e)s schrijft, vindt zijn oorzaak in het feit dat hij door het beroep van zijn vader nauw met het Schouwse boerenleven verbonden was. Zie hier voor eveneens de hierboven aangehaalde aantekening uit Kroniek 7 (1982); p. euhe „herinneren". In WZD p. 332 wordt bij „euge(n)" vermeld: „in tegenstelling m. A. N. persoonlijk", zoals ook blijkt uit „Jan Gabriël's" zin: „Zó kan ik 'r me nog 'n paer euhe Verg. heugen in: Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 9e dr., Den Haag 1970, p. 789 tn Wij hebben hiermee de bespreking van Jan Gabriël's „erinneriengen" aan mr. S. R. Bakker afgesloten. Onze aandacht richt zich nu op „mééster" W. P. L. Bakker en van hem laten we nu eerst de levensbeschrijving volgen door zijn dochter, mevr. M. W. A. Schol-Bakker. 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 107