De beweiding geschiedde vaak door jongvee; was er geen drinkwater aanwezig, dan was al leen maaien en hooibouw mogelijk. Niet alleen kochten boeren de goedkope weilanden op, óók grootgrondbezitters hebben hoogstwaarschijnlijk hun geld in waardevol landbezit geïn vesteerd. In Midden-Schouwen ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw een nieuwe situ atie die een geleidelijke verandering teweegbracht in het gebruik van grond en weilanden. In 1878 begon het stoomgemaal .Schouwen" in „het platte" van de polder Schouwen het overtollige water af te malen. Daardoor nam de grondwaterstand af en de drassige weilan den veranderden in vruchtbaarder bouwland, tenminste daarvoor konden ze geschikt wor den gemaakt. Tot die tijd bleven grote delen van „het platte" van Schouwen in het najaar en in de winter onder water staan. Maar de boeren prakkizeerden er niet over die situatie te veranderen, want de overstap van weiland naar bouwland kostte handen vol geld. Allereerst moesten ze het grasland laten omspitten en mankracht was niet goedkoop; bovendien was de aanleg van een drainagesysteem nodig, wat ook veel kostte. Heel geleidelijk aan is die omzetting van weiland in bouwland op gang gekomen; het is een proces dat jarenlang heeft geduurd. Door dergelijke veranderingen verloren stolpboerderijen geleidelijk aan hun functie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er op een gegeven moment om deze en andere redenen er geen nieuwe meer bijkwamen en de oude die er nog stonden in verval raakten en tenslotte werden opgeruimd. Er werden dan moderne schuren op die plaats neergezet. In mijn jonge jaren stonden er in het midden van Schouwen nog wel ruim tien stolpen en wisten mensen nog plaatsen aan te wijzen waar ze ook hadden gestaan. Omstreeks het midden van deze eeuw waren er nog maar enkele stolpboerderijen te zien van Schutje tot Eikerzee en van Moriaanshoofd tot Brouwershaven. De oudere mensen zei den toen: „Waar zijn ze gebleven?" en prevelden namen en geslachten die er geboren en gestorven waren. Maar laten we de tijd van vroeger even rusten en de oude stolpboerderijen wat nader in be schouwing nemen. Winter en zomer lagen ze als eenzame wachters over de hele polder ver spreid en boden een veilige beschutting voor mensen en dieren. Naar de grondvorm was de stolpe een vierkante doos van boven afgesloten door een dak, dat vanaf de vier hoekpunten geleidelijk aan in een spits toeliep, waarop als laatste afsluiting een roodbruine melktest stond. Bijna alle stolpboerderijen hadden die vorm, omdat ze zo geschikt was voor het doel waartoe ze dienden: een veilig onderkomen in de winter voor mensen en dieren, en een opslagplaats voor de veevoeding. Het hoofdbestanddeel bestond uit vier grote staande balken, die bijna tot de nok reikten. Het zogenaamde vierkant vorm de het middelste gedeelte van de stolpe en was bestemd voor de hooiberging, de hooitas ge- 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 45