binnen in een vrij breed gangpad. Dit gangpad aan de linkerzijde volgend, kwam men te recht in een soort keuken of bijkeuken, waarin ook de bakoven stond opgesteld; een bin nendeur leidde naar de koestal. Koos men de rechterzijde van het gangpad dan kwam men in een kamer waar meestal de maaltijden gebruikt werden, in ieder geval altijd zomers. De kamer daarnaast was de grootste, waar het gehele huisgezin 's winters in verbleef en ook ze ker 's zomers de gasten of familie ontving. In deze twee vertrekken stonden de bedsteden waar het gezin sliep. In de grote kamer gaf een deur toegang tot een kleinere slaapkamer; maar of dit overal zo was, weet ik niet, men had immers grote en kleine stolpen. Vanuit deze kleinere slaapkamer belandde men in het domein van de boerin, het karnhuis of karnhok, waar de zuivelbereiding plaatsvond. Daar moet men niet gering over denken, want dit was met recht het heiligdom van de huisvrouw. Ze stelde er een eer in boter van de beste kwaliteit te maken en als haar visitiekaartje te presenteren. In de tijd van mijn waarne ming stonden daar al de melkcentrifuge of melkontromer en de tuimelkarn. Maar in vroege re tijd stond daar de karnton die werd aangedreven door een karnmolen met karnhond. Deze tredmolen, aan de buitenzijde van de muur bevestigd, was circa 2xh meter hoog en een 50 cm breed. Ze bestond uit een houten rad aan de binnenkant waarvan een hond liep, zodat het wiel ronddraaide. Aan de bovenkant van dit rad zaten houten pennen of tanden die via een klein rad een ijzeren as aandreven, die door de muur stak en die de polstok in de karnton op en neer bewoog. Voordat de melkcentrifuge zijn intrede deed op de boerderij stond het karnhok ook vol met melktesten, waarin de melk gekoeld werd. Met een etmaal ontstond op die manier room die in een roombus werd opgeslagen. De stolpen hadden geen kelder, daarvoor was de grond waterstand te hoog. Wanneer de room na enkele dagen een bepaalde zuurgraad had be reikt. kon het kamen beginnen. Na het karnen volgde de boterbereiding. Voor een goede zuivelbereiding was natuurlijk een goed karnhuis onmisbaar. Maar in de eerste plaats kwam vakmanschap; dat was voor de boerin de enige manier om te laten zien wat ze in de zuivelbereiding presteerde. In die tijd bestond er nog niet zoiets als een officië le kwaliteitskeuring, die de koper garandeerde, dat hij geen slechte waar kocht. Daarom kochten de mensen het liefst van een boerin, die om haar produkten goed bekend stond. Met het noemen van de boerin ben ik al aangeland bij de spil waarom alles op de boerderij draaide, want ze deed nog meer dan alleen melk en boter maken. Vanouds was de boerin ook de persoon die moest kunnen broodbakken. Een van de bijzondere attracties was er als van het bereide deeg wat overschoot en dit als ovenkoek -dit had dan de grootte van een krentenbol- uit de oven te voorschijn kwam. Warm uit de oven, gesmeerd met boter - nee, geen fabrieksboter - was dit een kostelijke lekkernij. Naast al deze werkzaamheden om en in het huis had de boerin nog een taak, die ze voor een groot deel alleen op haar schouders nam en dat was de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Grote gezinnen waren in die tijd van mijn ouders en grootouders normaal en niet zelden liepen er zo'n twaalf kinderen rond, waarmee de moeder zich moest bemoeien. Met de geringe medische zorg van die tijd moet het een bijna bovenmenselijke taak zijn ge weest om ze allemaal gezond te houden. Stappen we nu over naar de huisvesting en indeling van het vee. We hebben al gezien dat vanaf het vertrek waar keuken en bakoven in gevestigd waren een deur naar de schuur voer de. Wel heel die buitenkant vormde de stalling, waar de melkkoeien stonden en ook dikwijls de grote ossen die in de latere winterperiode slachtrijp waren. In het daar aangrenzende ge deelte -we blijven aan de buitenzijde- had men een gedeelte waar jongvee in gehuisvest was en tenslotte de paardestal, hoogstens voor twee paarden. 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 47