goede verhalen konden vertellen, waar of onwaar, dat doet niet ter zake en misschien waren
de onware nog wel het boeiendst om te horen.
Ik moet hier nog een tijdspassering noemen, namelijk het kerkbezoek. Ik heb in de be
schrijving van de ligging van de stolpboerderijen gezegd dat deze vrijwel alle met een half
uur lopend van een kerk verwijderd waren. De vraag is nu, was die bevolking inderdaad zo
kerks? Hier blijf ik het antwoord op schuldig. De elite bezat fraaie banken in de kerk en be
kleedde dikwijls kerkfuncties. Die zal dus wel uit vrije wil zijn gekomen, maar je had ook een
categorie die heel arm was en er verstandig aan deed trouw in de kerk te komen. Deed ie
mand dat niet, dan liep de betrokkene gevaar dat in tijd van nood de diaconie de beurs stijf
dicht hield. Ook kon bij grote gezinnen het kerkbezoek er wel eens bij inschieten, want er
was immers vaak geen „zondagsgoed" voor de opgroeiende jeugd. Toch waren de mensen
in die tijd heel vroom, en in elk gezin was de Bijbel, waaruit veel werd gelezen. In de beter
gesitueerde kringen was Jacob Cats bekend. En dat niet te vergeten theologische werken
van B. Smijtegeld, Wilh. a Brakel, Comrie en de gebroeders Erskine, oude nagenoeg verge
ten schrijvers, waaruit blijkt dat wel degelijk gedacht werd over hogere geestelijke dingen.
Wat weten we weinig over hoe onze voorouders geleefd en hun bestaan beleefd hebben. Het
zijn maar enkele fragmenten die ons nog bekend zijn. Een oud familierelaas is zo het ver
haal van een gezin geheten Viergever dat op een stolpe aan het eind van de Zwaardweg
Hogeweg woonde. Vader en moeder stierven in één week tijds en lieten twee kleine kinde
ren van 2 en 4 jaar oud achter, die uitbesteed werden. De latere betrokkenen, onthullen fei
ten die een sombere veronderstelling achterlaten.
Zo zouden we graag wat meer willen weten over die jonge mannen die in oorlogstijd weggin
gen en nooit weerkeerden. Over één mijner familieleden is iets meer bekend, al is het zeer
weinig. Hij heette Corn, bij de Vaate en nam deel aan de Belgische oorlog van 1830 (Tien
daagse veldtocht). Hij sneuvelde en ligt begraven te Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen).
Ach, die stolpbewoners, die hebben naast hun blijdschap ook vaak veel verdriet gekend. Fa
milieveten hebben hun lidtekens nagelaten. Doden zijn uitgedragen, groot en klein. Vee
ziekten hebben hun hoeven geteisterd en soms aan de rand van hun financieel bestaan ge
bracht.
Mij is verteld, door oude overlevering dat bij voorbeeld de veepest nog veel ingrijpender was
dan het mond- en klauwzeer, die we als oudere mensen gekend hebben voordat er voldoen
de bestrijding bestond. Wat er van het vee na de pest overbleef, was dikwijls op één hand te
tellen. De getroffene was dan in één keer alles kwijt, want van het vee hing het hele bestaan
af en we hebben geen flauw vermoeden op welke manier of met welke middelen zo'n ramp
werd opgevangen.
Ook andere verhalen van persoonlijke rampen leven nog voort. Zo van een zekere soldaat
Den Boer, die thuis kwam uit de militaire dienst en de daaropvolgende dag bij de hooiber-
ging van boven uit de hooitas viel en dood werd weggedragen. In diezelfde omgeving werd
bij een begrafenis een familielid getroffen door een klap van een bespannen paard, waarop
de dood volgde. Het is op zich zelf niet zo verwonderlijk dat zulke nare berichten vele tien
tallen jaren voortleven in de betrokken families.
Maar niet alleen in boerenfamilies kunnen ze die verhalen vertellen. De visser weet van fa
milieleden die omgekomen zijn met hun schip op zee. Weer anderen hebben moeten vluch
ten voor watergeweld en overstroming. Ze hebben besmettelijke ziekten doorstaan, waar
mee de engel des doods alles wegmaaide, zodat er bijna geen leven meer op de stolpe over
bleef. Men spreekt nog met huivering over de pest die ruim een derde deel aan doden
opeiste enz. enz. Zo kunnen we doorgaan, maar het hlijven steeds herinneringen, die nooit
52