was hem goed toevertrouwd. Maar niet alleen zijn boerenstiel, ook een zekere kundigheid in het timmermansvak was hem niet vreemd. Zo gebeurde het omstreeks 1916-1918 dat hij bij herstelwerkzaamheden van een varkenshok onder de vloer een menselijk geraamte aan trof. Wel een vreemde plaats van begraven. Ra, ra, hoe kwam dat daar terecht? De vraag rijst, of het hier ging om iemand die stiekem uit de weg geruimd moest worden? En als dat zo was, dan lag hier een bewijs dat de poging daartoe nog geslaagd is ook. Je zou dit kunnen noemen, een geval waar geen haan naar kraaide. Toch lekte er weer iets van uit. Toen een voddenkoopman, de naam is mij wel bekend, maar we zullen zijn naam niet ver noemen, omstreeks bovengenoemde tijd zich op deze stolpe vervoegde om afval, oud ijzer, lorren en beenderen te kopen, was hij niet genegen deze botten te kopen, want zei hij, dat zijn mensenbeenderen. Zijn advies was, alles de doofpot in en mondje dicht. Het skelet is nooit verkocht, noch op een algemene begraafplaats begraven. Dat er zich rondom Moriaanshoofd soms vreemde dingen afspeelden is ook bekend uit en kele voorvallen die in het boek „De Schouwse Smokkelaar" vermeld zijn. Men vergete niet, dat dit boek door D. A. Poldermans uit Ellemeet geschreven is in romantische stijl. De hoofdpersoon in dat boek draagt een gefingeerde naam Den Otter, die heulde met de Fran sozen. Moriaanshoofd was toendertijd een knooppunt van vaarwegen waar per Schouwse schuit van alles naar Zierikzee vervoerd werd; dus ook allerlei smokkelwaar. De waard, uit Moriaanshoofd wist door seinen en lichttekens de patrouillerende soldaten te waarschuwen, dat er werk aan de winkel was, dit tot ongemak van de smokkelbende die hun waar naar een verkeerde kant zagen verdwijnen. Mogelijk moeten we in dit soort van voorvallen een ver klaring zoeken voor zon vreemde plaats van begraven. Soms is daar nog een familie relaas, een voorval, een doodsbericht, dat een tip van de sluier oplicht. Gelukkig zijn er ook wel stemmen te beluisteren, die ons minder somber toeklin- ken, uit dat grijze verleden. Een voorval is me nog bekend, waarom weet ik niet, misschien omdat ik als familielid ook daarbij betrokken was. Ja, het is weer een verhaal dat duistere vermoedens oproept en ook wel altijd tot de raadselen zal blijven behoren. In de winter van ca. 1934 werd een stuk wei land gespit en geëgaliseerd ten noorden van de Kievitsweg, toebehorende aan W. v.d. Wek ken te Duivendijke. Dit gedeelte weiland vertoonde duidelijk dat hier eenmaal een stolpe had gestaan. Op zekere dag stootten de weidespitters op twee stenen kruikjes, zo'n 12 cm hoog. Ieder kruikje bevatte 20 zilveren munten, daterende uit de zestiende eeuw. Het bleek dat steeds twee munten in een of andere stof gewikkeld waren; de stof was vergaan. Het bij zondere was, dat ze behoorlijk ver van de bebouwing verstopt lagen. Waarom niet in de on middellijke nabijheid van de bewoning? Was er dreigend oorlogsgeweld of overheersing door een vreemde macht? Onvrijheid en daardoor plundering? We weten het niet. Vragen te over, die veel gissingen oproepen. In mijn verhaal over de stolpe heb ik gepoogd - al is het door een onvolledige beschrijving - iets te laten zien van de vroegere stolpen, die elk hun eigen geschiedenis hebben gehad. Wie na deze persoonlijke herinneringen van G. Boot (geb. 1906) méér wil lezen over de stolpen, raadplege De Schouwse Stolp. Een verdwenen boerderijtype door R. C. Hekker (Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Arnhem, 1985). 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 56