Het huisslachten van varkens op Schouwen-Duiveland door M. K. Buth Toen in Nederland de steden ontstonden, bleef de vleesvoorziening van de bevolking nog geruime tijd gebaseerd op het oeroude systeem van zelfvoorziening, het „huisslachten". Men slachtte een dier, zodra in de familie of in een groep families behoefte aan vlees ont stond. In de meeste steden werden vanaf de 13e eeuw de zogenaamde „vleeshuizen" ge bouwd, een ruimte voor meer slagers, waarin het slachten van dieren werd geconcentreerd. In die tijd kwamen ook geleidelijk zeer machtige slagersgilden tot ontwikkeling. Toen de bevolkingsdichtheid in de steden toenam, zag de overheid zich gedwongen regelin gen te treffen voor het slachten van dieren. In Zierikzee zien we dat de slachtplaatsen zich geconcentreerd hebben aan de Hem, waarschijnlijk ten gevolge van oude regelingen van het stadsbestuur. In deze „vleeshuizen" hadden de slagers ieder een eigen verkoopbank. Om de monopoliepositie van de slagers te breken werden door de overheid zogenaamde „vrije banken" opgericht. Hier werd vlees verkocht van niet geheel normale gezonde slacht dieren, die overigens wel voldeden aan de door de gemeente gestelde eisen. Het zogenaam de „vrijbankvlees" is een begrip dat we tegenwoordig nog steeds kennen. Dit vlees is voor waardelijk goedgekeurd voor verkoop in het klein, maximaal 3 kilogram per gezin onder toezicht van een ambtenaar van de keuringsdienst, in een speciale ruimte daarvoor aange wezen. In Zierikzee gebeurt dat bij de noodslachting aan de Hem. Dit vlees wordt voor een zeer lage vaststaande prijs verkocht. Voorwaardelijk goedgekeurd vlees is bijvoorbeeld vlees met een speciaal luchtje of smaakje of van in nood geslachte dieren die niet levend vooraf gekeurd zijn geweest. De overheid begon ook al in de middeleeuwen in de steden keuringen te verrichten en zorg te besteden aan de eerlijkheid in de handel van vlees. Een verordening uit die tijd was in sommige steden dat vinnig varkensvlees (blaaswormen in het vlees) duidelijk herkenbaar verkocht moest worden, bijvoorbeeld op aparte „vinbanken" op een witte doek liggend, of tussen twee brandende kaarsen voor de verkopers uitgestald. Met de opheffing van de gilden en meer nog na de Franse revolutie werden de regelingen met betrekking tot slachten en keuren weer opgeheven en ontstonden er weer vele wan toestanden. Pas rond 1830 kwam er weer enige verbetering in de situatie en werden de eerste openbare slachthuizen in de steden gebouwd. In 1919 is de Nederlandse Vleeskeu ringswet uitgevaardigd, deze is in 1922 in werking getreden en voldoet met vele wijzigingen nu nog steeds. Ook in de dorpen op het platteland werd door de slager wel geslacht ten behoeve van de verkoop van vers vlees. Slechts een kleine groep mensen maakte hiervan echter gebruik. Op het platteland is de aloude vorm van „huisslachten", die door sommigen als een essen tieel element van het leven ervaren werd, tot de jaren '50 van deze eeuw bewaard gebleven. In Nederland vonden in 1955 nog 252.000 huisslachtingen plaats, in 1965 nog 93.000 en in 1968 58.000. Redenen voor deze oude vorm van zelfverzorging op het platteland waren o.a. de armoede van de landarbeiders, de makkelijke manier om aan goedkoop voer voor het varkentje te komen, betere kwaliteit vlees en meer afwisseling in het vlees. Huisslachtingen waren in het begin van de inwerkingtreding van de Vleeskeuringswet nog vrijgesteld van keuring. Op 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 57