Een ander probleem waren de nodige rituele borrels bij een huisslachting, zodat zelfs een ervaren slachter in de loop van de dag bij zijn derde karwei met het steken moeite ging krij gen. Het is meer dan eens voorgekomen dat het varken half gestoken ervandoorging. Wanneer het varken dood was, werden de lange haren (borstels) op de rug met een soort haakje eruitgetrokken. Deze waren voor de slachter, die ze verkocht voor de fabricage van borstels en kwasten. Vervolgens werd het verdere haar door middel van branden erafge- schroeid. Het varken werd op de buik gelegd met de achterpoten naar achteren en de voor poten naar voren. Een goede slachter had niet meer dan vijf bossen ouderwets „langstro" nodig om een varken netjes te branden. De slachter ging met een bos brandend stro in de hand aan de windkant van het varken zit ten en dit werd al wentelend geschroeid. Wanneer er te hard gebrand werd liet het zwoerd (de huid) los. Door het branden werd het zwoerd licht geroosterd, het spek en zelfs het ge hele varken kreeg een lekkere lichte rooksmaak. Liefhebbers missen dit zeer bij de modem geslachte varkens. Na het branden werd het varken „geschrêêpt" (geschraapt) met een schrapmes om de ver schroeide haren en het buitenste laagje huid te verwijderen. Tegelijkertijd werd er veel ijs koud water over het varken gegooid om het „schrêêpsel" af te spoelen; daardoor nam het hete zwoerd ook nog water op, zodat dit lekker mals werd. De poten werden met een steen „geschrêêpt". Wanneer het varken geheel schoon was werden „de sluuven" (de hoornen hoefjes) erafge- trokken. Het schone varken werd nu per kruiwagen, het slachterskarretje, of varkenssleep naar het huis van de eigenaar gebracht voor verder slachten. Een slachterskarretje, afkomstig uit Den Bommel, jarenlang gebruikt in een pakhuis om „zakgoed" te verplaatsen. Originele kleur: lichtgrijs. Foto: M.K Buth. Het varken werd bij de huisslacht op Schouwen-Duiveland tot ongeveer het einde van de ja ren '40 op de rug opengemaakt. De kop en de onderpootjes werden afgesneden, op schoon stro lag het varken op z'n buik. Voor het openmaken van het varken moest uiteraard iede reen een borrel drinken om „d'n aesem te zuuv'ren", men dronk dan „op d'n döójen, en opdat ze er lekker van zullen eten". Als het varken erg goed was, werd er nog een borrel ge nomen. 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 63