Dief en brandstichter Een criminele Zierikzeese geschiedenis uit 1858 door J. Schot BWzn* In het Archief van het Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen - 1977 is zeer veel aandacht gewijd aan het leven van de ijker en historicus Frederik Nagtglas. In zijn in dit ar tikel gepubliceerde memoires vermeldt Nagtglas veel bijzonderheden. Bij 1858 tekent hij aan: „Op den 26 Sept. had bij oom (van Nagtglas' vrouw) Ermerins te Zierikzee, door inbraak in de brandkelder een belangrijke diefstal plaats" Kort na de diefstal verscheen een brochure over de diefstal met brandstichting van de hand van de 22-jarige Johannis Bohl JGz (1816-1908). Deze werd later advokaat in Amsterdam en kreeg bekendheid als Rooms-Katholiek schrijver. De brochure aangevuld met andere bronnen, geeft ons een uitgebreid beeld van een sensa tionele diefstal, die Zierikzee in rep en roer bracht. Willem Anthonisse, alias Stokkel. Bohl zet zijn verhaal krachtig in ,,In 1832 zag Zierikzee zijne bevolking verrijken met een' bengel, wiens vader verzuimd had zekere wettelijke formaliteiten te vervullen" waarom hij de naam van zijn moeder, Anthonisse, kreeg en de voornaam Willem. Hij bleek slim te zijn in velerlei opzichten. Hij werd geboren ,,met een bijzonder schranderen geest, om alles op te merken wat hem niet toebehoorde, en eene bij uitstek vaardige hand, om zich van zoo iets meester te maken. Aan die kostbare eigenschappen vereenigde hij eene sterke neiging om ieder, die onder zijn bereik kwam, te ontlasten van de voorwerpen, welke zijn' scherpen blik gestreeld hadden. Ofschoon zijne familie daaruit misschien opmaakte, dat hij geboren was, om de wereld te veroveren, zoo waren anderen van gevoelen, dat hij slechts tot een ge- meenen dief opgroeide". In 1846 woonde hij de catechesatie bij om opgeleid te worden in de Christelijke beginselen. De dominee sprak nadrukkelijk over het zevende gebod. „De jonge heer Anthonisse werd aanvankelijk diep geroerd" en hij nam zich voor zijn leven te beteren. Maar zijn aandacht werd afgeleid door de koperen kranen van een pomp. 's Avonds sloopte hij de kranen eraf. Hiervoor werd hij door de politie gegrepen en naderhand naar het Gravensteen gebracht. Na zijn vrijlating nam hij zijn beroep als schilder weer op en dat gaf hem gelegenheid een uitgebreide plaatselijke kennis op te doen. Zo gebeurde het dat de leerling-schilder in het huis van de Commissaris van Politie, Willem Borrendamme, moest gaan werken. Toen hij daar bezig was werd zijn oog getrokken door een bord met gebraden vlees dat met het op handen zijnde diner op tafel moest verschijnen. Het was hem onmogelijk de reuk van het vlees te weerstaan, hij sloop ermee naar de kelder, at er wat van en verborg het overschot in zijn kleren, evenals het bord. Bij ontdekking van de verdwijning viel spoedig de aandacht op hem. Na verhoor door de Commissaris bekende hij. Hij kwam er ditmaal met een vermaning vanaf, maar de schildersbaas werd aangezegd dat hij deze jongen niet meer hoefde sturen. Bewerkt door F. Beekman en H. Uil. 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1985 | | pagina 71