de de notaris en advokaat mr. JJ. Ermerins met zijn gezin en dienstbodes. De stoel plaatste
hij tegen de heining van de tuin en behendig klom hij er overheen.
Langzaam sloop Willem naar het woonhuis van mr. Ermerins. Hij zag aan de onderzijde
van de gevel twee tuimelramen die toegang gaven tot de kelder. Hij tilde het rechter raam
eruit en liet zich afglijden in de kelderruimte. Met vaste tred ging hij naar de deur, die naar
de gang voerde. Daar kwam ook de deur uit van het kantoor van de notaris en advokaat. De
sleutel zat op de deur. De dief draaide die om en sloot de deur weer achter zich. Hij haalde
een kaars en lucifers te voorschijn om te kunnen zien en opende de deur, die toegang gaf
tot de spreekkamer. Voor het cilinder-schrijfbureau hield hij stil.
Snel en behendig wist Willem het bureau te openen. Na enig zoeken vond hij wat hij zocht:
de sleutels van de brandkelder. Door de deur van de spreekkamer spoedde hij zich naar de
gang en de brandkelder. Snel opende hij de ijzeren deur van deze geheel met steen over
welfde kelder. Met deskundigheid doorzocht hij de inhoud van de kist en de effektentrom-
mels en legde voor circa f 70.000 aan geldwaardige papieren in zijn rode zakdoek, die hij
aan de vier punten bij elkaar knoopte. Met zijn kaars stak hij een papier aan en wierp dit in
de kist waarvan de inhoud snel vlam vatte. Willem liet de kist half open staan en sloot de
kelderdeur achter zich.
Nogmaals ging hij het kantoor binnen en haalde uit het cilinderbureau twee gouden rijders
en voor drie a vierhonderd gulden aan kontant geld (omgerekend naar de waarde anno
1985 mogen we deze bedragen wel met 100 vermenigvuldigen!). De kaars, die hij in een
flesje had geplaatst zette hij op het bureau, vlakbij een stapeltje papieren, dat vlam vatte.
Een overjas, hoed, vest en paraplu nam hij mee voor onderweg. Hij haastte zich om weg te
komen op dezelfde wijze als hij gekomen was.
Toen hij weer in de Wandeling was gooide hij zijn sleutels weg in de stadsgracht en liep naar
de Nobelpoort waar hij om half drie aankwam. Daar maakte hij al scheldend de portier wak
ker in een taal, waarvan de portier meende dat het Engels was. „Daar de goede man echter
niet in staat is Engelsch uit Hebreeuwsch of eenige andere taal te onderscheiden, staan wij
er volstrekt niet voor in, dat Stokkel die taal gesproken heeft".
Naar Brouwershaven moest hij, vertelde de dief aan de portier. Buiten de poort ging hij
richting Brouwershaven, maar sloeg al gauw rechts af naar de Ronde Weel. Vandaar liep hij
naar de Grachtweg en daarna naar het Sas. Zo hard mogelijk liep hij naar Kapelle. Daar ge
komen klopte hij bij de herberg van het gehucht aan en wist kastelein Droogendijk te bewe
gen hem met een rijtuig naar Zijpe te brengen. Als voorwendsel vertelde hij dat zijn tante,
waarvan hij de enige erfgenaam was, in Antwerpen stervende lag. Aan Zijpe aangekomen
diste de dief hetzelfde verhaal op en vond de veerman bereid hem direct over te zetten. De
raad om de stoomboot Stad Goes te nemen, die reeds in het gezicht was en elk moment kon
aanleggen, sloeg Willem in de wind.
De veerman werd met klinkende munt beloond en zette hem over naar Anna Jacobapolder.
De veerman gaf zijn passagier een begeleider mee, die Willem een eindje de weg naar het
dorp Sint Philipsland bracht, waarvoor Willem hem met een gulden beloonde. Hij rustte
een half uur uit, gebruikte een kop koffie en liet zich per karretje naar Steenbergen bren
gen. Intussen had hij de rode doek afgedaan, die hij om zijn gezicht had gedaan om herken
ning te voorkomen. Aan nieuwsgierigen had hij verteld dat hij hevige kiespijn had.
In Steenbergen aangekomen kocht hij daar eerst een zilveren horloge met gouden ketting.
Daar nam hij een rijtuig dat hem naar Prinsland (Dinteloord) en Oudenbosch moest bren
gen. Onderweg veranderde hij van plan en gaf de koetsier opdracht naar Zevenbergen te rij
den. Daar ontdeed hij zich van zijn hoed, pet en vest en kocht een grijze hoed. Hij gebruik-
72