wikkeling toch een positief gegeven. Hij was verheugd dat er in het land over deze kwestie zo veel gesproken was. „Nu weet de tegenpartij, aldus Hubregtse, dat bij 't ebben van de clericale stroming de voorstanders van 't openbaar onderwijs niet zullen rusten, voor menige rechtmatige grief was uitgebannen". Gezelschap en vereniging Het Schouwse Schoolonderwijzers Gezelschap was opgericht met het doel de vakbekwaam heid van de leden te verhogen. Vandaar dat de werkzaamheden centraal stonden tijdens de vergaderingen. Maar al vrij snel na de oprichting waren de bijeenkomsten ook een ontmoetingsplaats waar de plattelandsschoolmeesters onderling hun persoonlijk wel en wee konden bespreken. De dorpsschoolmeesters leidden in sociaal en in intellectueel opzicht vaak een afgezonderd bestaan. De eerdergenoemde Barendse verwoordde eens tijdens een vergadering dit gevoel van geïsoleerdheid. Hij vertelde dat literatuur de enige afleiding was in zijn eentonig leven. De vergaderingen natuurlijk uitgezonderd, deze zijn „als oasen in de woestijn mijns gelijkvormigen levens", aldus Barendse. Vandaar dat de meeste Schouwse meesters doorgaans reikhalzend uitzagen naar de volgende vergadering. Vaak werd de laatste vergadering van het jaar in oktober of november gehouden. Daarna zag men elkaar pas weer in maart van het volgende jaar. Geen wonder dat men in het vroege voorjaar vaak de kou trotseerde en op pad ging om elkaar weer te zien. Volgens de notulen heerste er op die eerste bijeenkomst na de wintermaanden meestal een goede, enigszins opgewonden stemming. Zo schreef de sekretaris in maart 1845: „We zaten wel tevreden om den warmen haard en verheugden ons over het onderlinge weerzien". Via de notulen weten we dat men eikaars gezelschap waardeerde en dat de onderlinge vriendschap werd gekoesterd. Toch gebeurde het ook wel eens dat de vergadering, om uiteenlopende redenen, minder goed werd bezocht. In maart 1857 klaagde de secretaris over de matige opkomst. De werkzaamheden konden dan ook niet afgehandeld worden. Amper een maand later, bij de volgende vergadering in april, waren alle leden wel present. En dat lag beslist niet alleen aan het eventuele goede weer op die elfde april 1857. Evenmin aan de belangrijke werk zaamheden. Nee, er was een andere reden dat iedereen aanwezig was. We citeren de secretaris:Ja, nu allen present en geen wonder! Du Clau, de hulponderwijzer te Eikerzee, had eene knappe vrouw getrouwd, die sommigen onzer nog niet hadden gezien. Deze vergadering beloofde ons allen eene aangenamer ontvangst en genoeglijk onthaal". En vervolgde de secretaris: „Dat hadden wij dan ook; ofschoon niet zonder eenige schade voor bepaalde werkzaamheden". Hij besloot zijn korte notulen met: „Maar de boog mag dan ook wel eens ontspannen zijn, en wij hadden genot, zonder geheel ons vak te vergeten". In 1841 besloot het gezelschap dat elk lid tien cent voor de pot" zou storten. Eén keer in het jaar werd daarvan een feestvergadering bekostigd: „het potverteren". De feestvergadering werd meestal bij een van de leden thuisgehouden. Het gezelschap kwam dan 's zaterdagsmorgens om half elf bijeen, 's Middags maakten de leden als regel een duin- en strandwandeling. In de avonduren dineerde men. Op het menu stonden vaak een visgerecht en wijn. De avond werd besloten met zang, muziek en declamatie. Volgens de notulen was het klokje van gehoorzaamheid op zulke avonden dé spelbreker. Sociale positie Vanaf 1806 was het onderwijs een staatsaangelegenheid. Maar de staat bekommerde zich om de sociale positie van de onderwijzer bitter weinig. In advertenties voor onderwijzend 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 112