op e eindigt. Verkleinwoorden op -etje, in het bijz. van woorden eindigend op -d,
kwamen in de vorige eeuw voor in de Zuidnederlandse streektaal van Frans-VlaanderërT
Voorbeelden bij Vital Celen, Het Nederlands te Duinkerke door de eeuwen heen,
Oudenaarde/Antwerpen z.j. (gedr. in 1951), p. 12: maandetjes „maandjes", en bij E. de
Coussemaker, Chantspopulaires des Flamands de France (nouvelle édition), in: Annales
du Comité Flamand de France, t. XXXVII (Rijsel, Parijs, Lyon 1930). Aldaar vinden we op
p. 333 en 335 in twee oude volksliederen uit Belle (fra. Bailleul) enige malen het woord
maegdetje(s) „maagdje(s), meisje(s)" en id. p. 256 in een zeemanslied uit Duinkerke:
windetje „windje";
9. snieslaeTook wel veldsla genoemd, sla die gezaaid en niet gepoot is en daardoor geen
kroppen vormt. De blaadjes worden steeds weer afgesneden en als groente gegeten. In
WZD 870, kol. a wordt „snijsla" bij slae, slao(i) aangeduid als slaelatoe, -letoe en
opgegeven voorcle omgeving van Middelburg (MdbZie ook a.w. 527, kol, b: latoe
„latuw, sla", voor Schouwen vermeld te Kerkwerve (Kwv.), Renesse (Rns.) en Burg(h)
(Bh.), bij Burg met de aantekening: „de eerste pluksla. verdunsel". Zie ook latuw in: van
Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 9e dr. (1970), p. 1088, kol, b.
Wanneer we de hier opgesomde reeks van waarschijnlijk nog onbespoten en niet met
radioactieve neerslag besmette groenten lezen, bekruipt ons een gevoel van heimwee
naar een tijd toen het eten van allerlei voedingsmiddelen nog volkomen probleem-loos
was. Wat heeft de moderne techniek en technologie ons de afgelopen decennia oneindig
veel zorgen berokkend!
10. vuulte, hier gebruikt als „onkruid tussen de (land- en) tuinbouwgewassen".
„Bêênekluuvers" oudere stadsgenoot Johan van der Weele bezigt het in zijn gedicht
„Mijn Vak", begin van deze eeuw geschreven als „ongerechtigheden tussen de garnalen".
Zie hiervoor Kroniek 1 (1976), p. 65, r. 120 en id„ p. 73, aant. 17.
O
„Wulletn" tps. voor W. G. van Gilst, geb. 1921
onze Bnise prozaschrijver
De tweede streektaalbijdrage is van onze welbekende Bruse medewerker „Wullum"
(W. van Gilst). Hij heeft ditmaal enige herinneringen opgetekend uit de tijd dat hij als
wethouder en loco-burgemeester nauw betrokken was bij de ambtelijke zaken in zijn
gemeente"1 en deswege vele malen aanwezig was bij sollicitatiegesprekken. Hij komt hierbij,
geïnspireerd door het artikel van M. K. Buth over het huisslachten van varkens in Kroniek 10
(1985) en in het bijz. door de passage hieruit op p. 58 over de met de „stouwers" rondlo
pende biggen, tot de vergelijking van een sollicitant met een big. Bij beiden kan namelijk de
eerste indruk zeer gunstig zijn, maar bij het opgroeien, c.q. tijdens de werkperiode van de
meestal uit vele anderen gekozen sollicitant, wordt die eerste indruk vaak niet bevestigd.
128