voorafgegaan door te, de uitspraak met -n vermeldden. Te geldt eveneens als voorzet sel; b. meermalen de typisch Bruse zinsconstructies met at(te). zoals: die atte d'r hezicht mee aode, „die hun gezicht mee hadden", die at un bitje zwiehe kan „die een beetje kan zwijgen", die atte 'n vaerke ievve „die een varken hielden", biggen die atte dcu de straeten liepe „biggen die door de straten liepen", die atte nae 't eeten onder stróó kroope „die na het eten onder het stro kropen". Ook: wae ak nae toe wil? „waar ik naar toe wil?". Hier is ak samengetrokken uit attek. Over deze zinsconstructies schreef ik uitvoerig in: Kroniek 3 Ü978), p. 129 30; c. watnie op de straeten van Askalon tuus oort. Askalon, stad in het zuidwesten van het oude Palestina, in het land der Filistijnen aan de Middellandse Zee gelegen. In Oudtes tamentische bijbelboeken als Askelon aangeduid. „Wullum" heeft de hier gebruikte uitdrukking kennelijk ontleend aan 2 Sam. 1 20, waar David in zijn klacht over de dood van Saul en Jonathan uitroept: „Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde"; d. je mond zó mé leeg kappe „ineens alles eruitgooien, maar alles zeggen wat voor je mond komt". In WZD 407, kol. _b staat bij 2. kappe(n) onder bet. 1 voor Bruinisse (Bns.) genoteerd: iets leeg kappe(n) „ineens leeggieten". „Wullum" heeft de uitdrukking hier figuurlijk gebruikt; e. vliejaere „verleden jaar". Verg. het doorj. Vijverberg in zijn Oosterlandse schets „Piet om beschuutwat mieter" gebruikte flie weeke „verleden week", zie Kroniek 9 1984), p. 112, waarover ik in a.w„ p. 113, aant. 13 heb medegedeeld, dat dit woord „met ie_ uitspraak ouderwetser (en dus oorspronkelijker!)" is; f. de locht. evenals te Oosterland uitsluitend in de bet.: ..uitspansel, hemel Zie hiervoor Kroniek 8 (1983). p- 126, aant. 20 en de daarbij geplaatste noot 5 op p. 135. Besluit ter overweging Met bovengeplaatste bijdragen heeft ons jaarboek voor de negende maal in successie uitvoerig aandacht geschonken aan het werk van „Wullum" W, van Gilst) en voor de vierde keer herinneringen in de streektaal opgenomen van J. G. Jonker, driemaal onder het pseudoniem „Bêênekluuver", t.w. in 1982 en '83 en dit jaar, en een keer (in 1985) onder het pseudoniem Jan Gabriël". De „Kroniek van het Land van de Zeemeermin" heeft hiermee al het mogelijke gedaan om bij jongeren en ouderen binnen en buiten onze streek belangstel ling te wekken voor onze streektaal. Dat dit niet onopgemerkt gebleven is, is mij gebleken uit velerlei reacties in de achterliggende jaren. Wanneer wij daarbij nog vermelden dat in onze jaargangen van 1978 t/m 1982 het werk van de Schouwse briefschrijver Joös van Jaone" uitvoerig aan bod kwam en in andere jaargangen dialectverhalen, resp. gedichten van Johan van der Weele (1,1976), P. D. de Vos (4,1979), Kees Kollenaer (5,1980 en 7,1982), mevr. A. Wiebrens-Beekman(6,1981 en9,1984),J.Vijverberg(9,1984)enW. P. L.Bakker(10.1985) opgenomen en/of besproken werden, dan wordt het duidelijk dat hiermee alle inspiratie geboden is tot verdere en aiimere publikatie(s) van werk van onze streektaalschrijvers. Helaas is daar sinds 1976, toen ik in Kroniek 1p. 61 reeds mijn teleurstelling uitsprak over de weinige „bijdragen van ons eiland Schouwen-Duiveland aan de Nederlandse dialectlitera tuur", nog weinig van gekomen. Wel verscheen in november 1978 als uitgave van het gemeentebestuur van Bruinisse de gedichtenbundel „Uit de oude doos" van mevrouw A. Wiebrens Beekman, waarin ook de Bruse taal als uitingsmiddel niet vergeten was9', maar een reële nieuwe kans werd in 1983 gemist, toen de samenstellers van de bundel „Eiland mannen", cursiefjes uit de Zierikzeesche Nieuwsbode van wijlen M. J. Bij de Vaate, ver zuimden daarin een aantal van zijn schetsjes in de streektaal op te nemen, die in 1981 en '82 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 134