als kleine dynasten, als landsheren in miniatuur 20). De Zeeuwse ambachtsheren bezaten
rechten op hun onedele ingezetenen, zoals bijstand bij verdediging (militaire dienst) en
herendiensten met paard ën wagen. Zonder zijn toestemming mocht men zich ook niet
vestigen in het ambacht. De ambachtsheerwas tevens inner van het grafelijk schot, een op de
grond drukkende belasting. In tegenstelling tot het Hollands leengoed, waren de Zeeuwse
lenen (of ambachten) splitsbaar bij vererving of verkoop.
Deze versnippering van het oorspronkelijk aaneengesloten bezit maakte het noodzakelijk tot
een gezamenlijke organisatie te komen voor een bepaald gebied, waarbinnen vele kleine
ambachten waren ontstaan. Aan het eind van de twaalfde eeuw ontstonden hierdoor de
vierschaarambachten of bannen 21
Door de ontstane gecompliceerdheid van de steeds verdergaande splitsing van eigen
dommen in de elfde en twaalfde eeuw ontstond de behoefte aan een administratieve
vastlegging van de eigendomssituatie. Niet alleen voor de heffing van het grafelijk schot, maar
ook voor het onderhoud van de dijken, was een (pre-kadastrale) boekhouding noodzakelijk.
De dijken werden hiervoor in „cavels" verdeeld. De eigenaren, met hun horigen, kregen voor
de komende zeven jaar één of meerdere dijksdelen toegewezen om te onderhouden. Voor
een eerlijke verdeling werd rekening gehouden met een verdeling in de goede, minder
onderhoud vragende, en zwakke, meer onderhoud vragende dijksdelen.
Het optekenen van ieders bezit, de perceelsgrootte, de eigenaars, en vanaf het midden van de
zestiende eeuw ook de pachters, geschiedde door één of meer gezworen landmeters.
Volgens een vast systeem liepen zij iedere zeven jaar het hele gebied door (het overlopen) en
beschreven de eigenaars- en gebruikers situatie. De polder werd hiervoor onderverdeeld in
bevangen of maten. De begrenzingen van deze bevangen werden uitvoerig en met referen
ties aan landschappelijk waarneembare punten, beschreven. De meeste referenties betreffen
wegen, watergangen en sloten. Slechts zelden werden de bevangen op kaart vastgelegd 22).
Nauwkeurige bestudering van de veldboeken of overlopers en toetsing aan de verkavel ings
(kadastrale) kaart van de situatie vóór 1953 maakte het mogelijk de 82 bevangen of maten van
12