hebber. Deze gaf inderdaad vermindering van de pacht. De stad bleef het echter onbillijk
vinden pacht te betalen voor een molen waarvan men blijkbaar nauwelijks geen verdiensten
trok. In 1590 weigert men de pacht te betalen en in 1600 wordt nog gesproken over een
geschil over de watermolen. Dat men weinig of niets met de molen deed, blijkt ook uit een
aantekening uit 1568, die handelt over verkoop van twee molenstenen uit de watermolen en
eveneens uit het ontbreken van de molen op de kaart van Van Deventer (1560).
Nog een geheel andere kwestie, waarbij echter de watermolen wel zijdelings is betrokken,
speelt zich in deze aantekeningen af. In de troebele tijden van de Tachtigjarige Oorlog werd
het van belang geacht, de vesten en grachten van Zierikzee te verbeteren, eerst het gedeelte
tussen de Nobelpoort en de Noordhavenpoort. De wallen werden hersteld en de buiten
langs de gracht lopende Grachtweg opgehoogd. Men wilde meer water in de gracht hebben,
een hogere waterstand, om zo beter beveiligd te zijn tegen een aanvaller. Dit blijkt uit diverse
notities. Ook de Zoute gracht, toendertijd het deel van de vesting tussen de Zuidwellepoort
en de Nobelpoort, werd gerepareerd. Voor deze herstelwerkzaamheden was het nodig het
water tijdelijk uit de grachten te halen. Dit gebeurde via de sluis bij de watermolende molen
zelfwerd tijdelijk buiten gebruik gesteld (1529,1570). Het „schorten" van de watermolen in
1570 kan ook een militaire reden hebben. Telkens wanneer de watermolen in gebruik werd
gesteld, liep de spuiboezem, in casu de grachten, leeg en deze vervulden dan niet hun
functie van verdedigingswerk.
Welke gevolgtrekkingen kunnen we nu uit bovengegeven aantekening uit de stukken van
het stadsbestuur trekken voor ons onderwerp?
In de eerste plaats dat er in 1527 een watermolen werd gebouwd en er dus toen ook een
Molenwater ofwel spuiboezem of houwer moet zijn geweest.
Het lijkt erop dat de kreek en de stadsgrachten hiervoor werden benut. Immers, telkens
wanneer herstelwerkzaamheden aan de gracht moesten worden verricht, kon de watermolen
niet werken; hij werd dan „opgeschort". Het zeewater kwam bij de Dam naar binnen en liep
vervolgens via Schuithaven en Zwemhaven naar de noordelijke gracht. Het kon blijkbaar ook
vrij uitlopen in de oostelijke gracht. Toen deze laatste in 1530 moest worden „gerepareerd",
legde men namelijk een dam (beer) in de gracht bij de Nobelpoort om bij het werk geen last
te hebben van het binnenstromende zoute water.
Dat de watermolen uit bovenaangehaalde archiefstukken inderdaad bij de Schuithaven stond
blijkt uit de aantekeningen uit 1590 en 1597. In deze stukken komt het spuien van de haven
ten behoeve van de zeescheepvaart niet naar voren. Toch was het wel zo dat, iedere keer
wanneer de watermolen werkte, een stoot van het in de spuiboezem opgehouden water
door de haven stroomde en slib mee naar buiten voerde.
Het opknappen van de militaire verdedigingswerken speelde in de besprekingen en bij de
besluitvorming in het stadsbestuur in die jaren echter de belangrijkste rol.
Op het eind van onze beschouwing van de watermolen willen we de aandacht vestigen op
een artikel over dit onderwerp van de vroegere stadshistoricus P. van Beveren27). Hierin
wordt gesteld dat er twee watermolens in Zierikzee stonden, één bij de huidige straat van die
naam, dus in de St. Anthoniesdam, en één in de dam op het kruispunt van de straten
Dam-Mol-Melkmarkt-Schuithaven. Bij de eerstgenoemde molen stroomde het verwerkte
water langs de stadswal en de Brakke gracht Schouwen in. Dit was dus een molen die bij
opkomend water in beweging kwam, een zgn. vloedmolen. Bij de tweede molen liep bij
hoog water de Pit, het stadsdeel ten oosten van de Lange Nobelstraat, vol om watermassa te
krijgen welke de kracht moest leveren voor de waterkorenmolen. De Pit lag lager dan de
diepte van de Oude Haven bij eb en kon dus nooit geheel leeglopen. Hij slibde dan ook dicht
door stilstand van het water.
Waterstaatkundig is deze beschouwing merkwaardig. Het is wel zeer onwaarschijnlijk dat
men zeewater vrij de polder Schouwen in liet lopen. Ook vreemd is het, een getijdemolen bij
vloed te laten werken. Men ziet dit bij geen enkele getijdemolen; de kracht van het
44