Noten en Literatuur
1. J. L. Braber en C. P. Pols „Zierikzee zoals bet was1970.
Hierin staat een plattegrond van Zierikzee afgebeeld waarop is aangegeven dat „de Oude Haven "zich bij
de Dam splitst in twee takken. De tak die naar bet westen loopt, in de richting van de St. lievensmonsterto
ren, zullen wij in dit artikel niet bespreken. Hij heeft een heel ander karakter en staat op geen enkele oude
kaart als kreek aangegeven. Zie ook. noot 33- Op blz. 66 en 67 van deze publicatie staat afgebeeld een
dijkje aan het Hoffetplein, een oude stadswal?
2. S. F. Kuipers, Dammen en dijken uit de Heen 12e eeuw in depolder Schouwen. Kroniek van het land van
de zeemeermin, uiig. Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland, Zierikzee 1982.
3A. A. Beekman en H. J. Moerman, Nederlandsche aardrijkskundige namen, 1938.
4. Mondelinge mededeling van de heer Fred Jilleba te Middelburg.
5. A. C. F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299,1, 's-Gravenbage, 1970.
6. H. G. Hamaker, De Rekeningen van de grafelijkheid van Zeeland onder hel Henegouwsche Huis, deel II,
blz. 103-
7. F. Van Mieris, Groot charter-boek der graai'en van Holland en Zeeland en heeren van Friesland, 4 den,
Leiden 1753 1 756, deel II
8. idem deel 11 blz. 65
9. idem deel II, blz 77
10. idem deel II, blz. 244
11. idem deel II, blz. 781
12. In de rekeningen van de rentmeester wordt de afkorting m. gebruikt als opper vlaktemaat; een enkele keer
staat er „meel". Wij menen dat hiermee een gemet wordt bedoeld. Dit blijkt uit de aftrekkingen die
toegepast worden, bv. „Domaes f Mychiels 15 m. Amputat van der inlaghen 500 r. Sic remanent 13 m.
100 r."
Hier wordt dus van 15 m. 500 roe afgetrokken en dan blijft over-13 m. 100 r. Dat kan alleen wanneer een
rn. 300 roe bevat. Hiermee komt een m. dus overeen met een geniet ofwel op Schouwen 4169 m2, oftewel
22 ha. Een andere aan wijzing is dat men in de rekeningen bij de onderverdeling van de tn. slechts zelden
boven de300 roe uitkomt. Boven dit getal wordt kennelijk een gemet gevormd. Met het woord „amputant"
wordt bedoeld een verm indering van de rente over het oppervlak, dat vroonland was en dus geen rente
hoefde op te brengen,
13P- D. de Vos, Een blik op het ontstaan en de verdere ontwikkeling van Zierikzee, in Oudheidkundig
Jaarboek 1921, Utrecht, blz. 62.
14. P. D. de Vos, De stadspoorten van Zierikzee, uitg. Ver. Stad en Lande van Schouwen-Duiveland. 1946.
15. Melis Stoke, Rijmkroniek., Werken van het Historisch Genootschap, Nw. serie 40, Utrecht 1885, deel H,
achtste boek, no. 310-365.
16. M. P. de Bruin en H. Uil, De strijd om Zeeland in de Lage Landen aan de Noordzee van de 11e tot de 14e
eeuw, Zeeuws Tijdschrift, no. 1. 1986.
17. P. A. Flenderikx stelt in zijn boek „De oudste bedelorden in het graaf schap Holland en Zeeland", Hollandse
studiën no. 10,1977, dat de oostelijke uitbreiding van Zierikzee reeds vóór het beleg door de Vlamingen tot
stand was gekomen. Zijn argument is dat het Dominicaner klooster aan de St. Domusstraat toengeraakt is
door een steen uit een Vlaamse blijdedit klooster lag in het oostelijke stadsdeel. Op kaart XI van zijn artikel
tekent hij echter een groot molenwater buiten de stadsgracht van het oostelijke stadsdeel. Dat is in
tegenspraak, met zijn stelling tn onze beschouwing over de kreek, de watermolen en het molenwater komt
toch wel sterk hel beeld naar voren dat althans het stadsdeel ten oosten van de Oude Haven en de
Scbuithaven/Zwemhaven pas na het Vlaamse beleg tot stand is gekomen.
18. W. Bezemer en A. S. de Blécourt, Rechtsbronnen van Zierikzee, 's-Gravenhage 1908.
19P. D. de Vos, Zierikzeesche straatnamen, 1932, blz. 6.
20. De aanduiding,, kloet" heeft betrekkingop de ivijze van voortbeweging door het duwen van de schuit met
een kloet ofwel vaarboom. De vaarten in Schoutven waren te smal voor roeien of zeilen. De schuiten
waren niet alleen smal, maar ook plat, omdat de vaarwaters vaak zeer ondiep ivaren en men 's winters bij
hoge waterstanden de over de wegen niet meer bereikbare boerderijen dan ?tog we! naderde via
ondergelopen wegen. Deze waren vaak de laatste restanten van vroegere kreekbeddingen en waren iets
lager gelegen dan de landerijen ter weerszijden.
21. J. J. Westendorp Boerma en C. A. van Swigchem, Zierikzee vroeger en nu, 1972.
57