vertrek uit Zierikzee zond Beeckman hem nog wel eens iets, zoals in 1618, toen hij in de slachtmaand Van der Meer een Bredase ham stuurde. Maar daarmee is ook alles gezegd: erg sociabel is Beeckman nooit geweest en zeker niet in Zierikzee. Dat wil niet zeggen dat hij in het geheel geen invloed van zijn Zierikzeese milieu heeft ondergaan. Zierikzee mag dan in deze tijd geen centrum van literaire cultuur zijn geweest, als centrum van het opkomende Nederlandse piëtisme is de betekenis van de stad onomstreden. Deze stroming in de gereformeerde kerk, die een nadere reformatie van het dagelijkse leven volgens richtlijnen van de ware gereformeerde leer nastreefde, was Beeckman van huis uit niet geheel onbekend en gezien de opmerkingen die hij toen en later in zijn Journael maakte, is het Zierikzeese piëtisme ook niet zonder meer aan hem voorbijgegaan. Van de twee piëtistische predikanten die op Schouwen en in Zierikzee hun denkbeelden verkondigden, ging Beeckmans sympathie duidelijk uit naar Willem Teellinck. Later noemde hij Teellinck ook zijn geestelijke raadsman en diens boeken figureren nogal eens in het Journael. Dat Beeckman speciaal Teellinck als leidsman koos mag geen verbazing wekken gezien de nadruk die deze predikant legde op de mystieke, innerlijke kanten van de geloofsbeleving. Zo mag het ook geen verwondering wekken dat Jacob Beeckman meer op had met de robuuste predikant Godefridus Udemans, die zich in zijn boeken vaak bezighield met de betekenis van het gereformeerde geloof voor de bootsgezellen en zeevaarders, niet de mensen die ontvankelijk zijn voor de stille verinnerlijking en mystiek. Bij Jacob Beeckman bleef het overigens niet alleen bij sympathie en waardering. Als kenner van het Hebreeuws heeft hij ook Udemans geholpen bij het maken van een studie van het Hooglied. Op basis van Udemans Corte ende duydelijcke Verclaringe over bet Hooge-liedt Salomo gaf Jacob) Beeck man in I6l6 een Nederlandse berijming van dit bijbelboek uit, die samengebonden met de studie van Udemans verscheen als Het Hooghe-LiedtSalomons, overgbeset in Nederduytschen dichte door I.B. Dat daar Jacob Beeckman en niet Isaac Beeckman is bedoeld, blijkt uit de notities in het Journael, waar Beeckman met zoveel woorden spreekt over 'het "Lied der Liederen" van mijn broer'. In het jaar van verschijnen van dit boek vertrok Isaac Beeckman uit Zierikzee. Vrij plotseling deed hij zijn winkel over aan zijn knecht om zelf naar het ouderlijk huis in Middelburg te gaan en de studie weer op te vatten. De studiezin had hem, zo zullen we verder nog zien, in zijn Zierikzeese tijd nooit helemaal losgelaten; het Journael dat hij in zijn Leidse tijd was begonnen had hij in Zierikzee L>ijvoorbeeld gewoon voortgezet. Een tweede reden om Zierikzee te verlaten was echter dat zijn broer de stad vaarwel ging zeggen. Op voorspraak van Abraham van der Meer was Jacob Beeckman in april 1610 aangezocht als nieuwe rector van de Latijnse school in Veere en in augustus l6l6 verliet hij Zierikzee. Isaac was hem al vooruitge gaan.- in mei had hij zijn zaakaanjoos Lambrechsen overgedragen en in de zomer had hij nog een reis door Engeland gemaakt, zoals het heet "om de buysen te venten" (misschien had hij uitverkoop gehouden). Na de zomer keerde hij niet terug naar Zierikzee, maar ging hij naar Middelburg, van waaruit hij in de komende jaren regelmatig de voettocht naar Veere zou ondernemen. Wetenschappelijk werk in Zierikzee Beeckman had zich na zijn studiereis naar Saumur en zijn mislukte pogingen om predikant te worden tenslotte neergelegd bij zijn ambachtelijk bestaan en vele uren verloren laten gaan voor de studie, zoals hij later schreef 11). Toch kon hij het niet laten wetenschappelijk bezig te zijn. Zo verrichtte hij tussen 30 november 1612 en 17 maart 1615 dagelijkse weerkundige waarnemingen, de eerste in ons land voor zover bekend 12). Maar ook zijn werk aan waterleidingen, in bierbrouwerijen en patricische lusthoven gaf hem stof tot overdenking. Bij reparaties zal Beeckman zich wel eens de vraag gesteld hebben welke baan een horizontaal 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 68