wegspuitende straal water precies volgt. Eerst spuit de straal inderdaad horizontaal weg, maar indien de ruimte daarvoor aanwezig is komt de straal vrijwel verticaal op de grond. Toch is de baan geen cirkel. Wat is dan de vorm van de baan? Dezelfde vragen kunnen gesteld worden voor horizontaal weggeworpen voorwerpen 13). Niet elke ambachtsman zal, gesteld voor dit verschijnsel, dezelfde vragen gesteld hebben en niet elke ambachtsman zal, zoals Beeckman wel deed, na thuiskomst geprobeerd hebben een antwoord te vinden. Het boek dat Beeckman raadpleegde was van de Italiaanse ingenieur en wiskundige Clavius, Geometriapractica uit 1604. Een oplossing bood dit werk niet, maar in de loop van zijn gereken zette Beeckman, zo kunnen we uit zijn notities in het Joumael opmaken, wel een stap van groot belang. De gekromde baan van het horizontaal wegge gooide voorwerp ontbond hij in twee componenten, een horizontale en een verticale beweging. De horizontale beweging gaf geen echte problemen: bij de geringe afstand waarover het ging mocht Beeckman aannemen dat deze niet noemenswaardig vertraagd en dus eenparig was. De verticale bewegingscomponenten leverde meer problemen op, want in feite kreeg hij hier te maken met het op dat moment nog niet opgeloste probleem van de vrije val: welke mathematische vorm heeft de beweging van een vrij vallend voorwerp? Oplossen kon Beeckman op dat moment dit probleem nog niet en nog veel minder kon hij dus de verticale bewegingscomponenten weer verbinden met de horizontale tot een para boolbaan. Wel zette hij op papier wat de fysische veronderstelling moest zijn bij de beant woording van het probleem van de vrije val: "Al 't geen dat valt, dat valt hoe langer hoe rasser, in de locht of in 't water. So oock, als een houdt in 't water opkompt, het kompt hoe langer hoe rasser op; dit gebeurt oock als int water oly door buysen, in de locht roock door schouwen opgaet. Want het hout allom syn natuerlycke tocht beweging) na boven of beneen even groot ende krycht daerenboven noch een tocht van de vlucht uyt het fondament: dat eens roert, roert altyt, soot niet belet en won, waerdoor komt, dat de tweede vlucht grooter is dan de eerste en de derde snelder dan de tweede" 14). Het voorwerp krijgt dus in een zekere tijd door wat wij nu de aantrekkingskracht van de aarde noemen een zekere snelheid, behoudt deze op de grond van het traagheidsbeginsel ("dat eens roert, roert altyt, soot niet belet en wort") en krijgt in de tweede tijdsspanne een nieuwe snelheid erbij, zodat de snelheid twee keer zo groot wordt etc. etc. Het traagheidsbeginsel, dat Beeckman hierboven zo kernachtig in het Nederlands formu leerde, is een van de fundamenten van de klassieke mechanica en daarbij onmisbaar onderdeel voor een mechanistische natuurwetenschap. 15). Het druiste echter in tegen alle principes van de aristotelische natuurfilosofie. Volgens Aristoteles was rust de natuurlijke toestand van een voorwerp elk voorwerp streefde ernaar zich te bevinden in het middelpunt van de wereld, dat is de aarde, en zou, daar aangekomen, tot rust komen) en beweging, van welke aard ook, had altijd een directe en blijvende oorzaak nodig. De kar die onophoudelijk voortgetrokken moet worden om niet tot stilstand te komen zou een paradigmatisch voor beeld kunnen zijn. Volgens Beeckmans traagheidsbeginsel is beweging echter een even natuurlijke toestand van een voorwerp als rust: indien er geen tegenkrachten op het voor werp worden uitgeoefend, volhardt het voorwerp in de beweging die het heeft. Of liever, zoals Beeckman het in 1618 in de stellingen bij zijn proefschrift in Caen zou uitdrukken, het voorwerp is in zo'n situatie niet bij machte niet te volharden in de toestand van beweging waarin het verkeert 16). Zo volstrekt passief en willoos is het voorwerp dat alleen externe krachten zijn bewegingstoestand kunnen beïnvloeden. Beeckman dacht daarbij overigens uitsluitend aan directe obstructie door andere voorwerpen. Werking op afstand, zoals magne tische aantrekking, werd ontkend of alsnog gereduceerd tot directe materiële contactwer king. 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 69