30 Hier woont eenen waert die veel biers slijt Daer wil ick mij subijt gaen voughen bijden haert. Heij, bijder doot, hij heeft een dat scoonste paert. Dat wil ic hem met een vaert inde nacht ontstelen. Dus wil icker aencloppen sonder daert, 35 En gaen groeten den Waert met zijn juwelen. De Krijgsman Ho, potverdrie, wat zal ik nu gaan doen? De beurs is leeg. Zo staan de zaken ervoor. Nu kom ik de schande nabij: Men zal mij villen, op de brandstapel duwen. 5 Ik kan de schandpaal niet gunstig stemmen met mijn praatjes, Al zou hij branden. Potverdrie, er is geen heer in deze landen, Die mij nu enige hulp kan verlenen. Ik zeg het u onomwonden. 10 Daarom kan ik mij zeker beklagen en mijn handen wringen. Hij die ik placht te dienen, ligt nu in de boeien, net als iemand die dood is, en dat is veroorzaakt door de grote Karei de Vijfde. Daarom betreur ik nu de moeilijke situatie, want zijn aanval 15 Heeft alles vernietigd. Ach, helaas, nu moet ik met mijn voeten zwikken. Ik bemerk dat mijn deel het alleronaangenaamste is: Met vuistslagen op het hoofd om een stuk brood. Hoe kan ik er ooit tegen? 20 Het gehele land ligt nu in rust. Hoe moet ik het aanvatten, wat moet ik gaan doen In deze tijd Waardoor de schamele kost verkregen kan worden? Hoewel ik er lust in heb het kwaad uit te vagen 25 Met grote vlijt. Ach, helaas, er is geen enkel bericht - breed noch wijd - Waardoor ik op deze wereld nog verblijd kan worden, Zoals het hart voor mij verlangt. Hé, hier is nog een raadgeving, alsof hij het zou weten. 30 Hier woont een waard die veel bier slijt. Daar zal ik mij meteen bij de haard gaan voegen. Wel verdraaid, hij heeft één van de mooiste paarden. Dat ga ik hem met een vaart vannacht ontstelen. Dus zal ik er zonder enig beletsel gaan aankloppen 35 En de waard met zijn kostbaarheden gaan groeten. 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 81