Dit voorstel wordt alsvolgt gemotiveerd: „die gelegentheyts des tijts meer verbeyscht continuelick te bidden dan bij eenigepublicque demonstratien die gemeynte te ontstichten tot licbtvaerdicheyt ende ongeregeltbeyt" (p. 74 -75). Op dezelfde dag bracht Willem van Oranje een Ordonnacie opt stuk van de Policie (23) uit. Dit stuk had eveneens de bedoeling de rederijkerij aan banden te leggen. De pogingen van de Brouwershavense overheid meer greep te krijgen op de plaatselijke rederijkers worden begin 1584 voortgezet (F. 37v). Het stadsbestuur constateert dan dat het op dat moment geldende reglement van de kamer nooit goedgekeurd is (24). Hierna wordt er enige tijd niets van De RoodeLelijevernomen. H. Meijling vermeldt dat in 1588 een zekere Adriaen Brasser genoemd wordt als „camermeester van rhetorica" (25). Het lukt de overheid niet de rederijkers onder de duim te krijgen: op 6 juli 1590 worden de beperkende maatregelen uit 1582 opnieuw uitgevaardigd (26). Het gedrag van enkele Brouwershavense rederijkers schijnt in 1593 aanleiding te hebben gegeven tot overheids bemoeienis (F.91r). Op dat moment is Cornells Danes Prins en zijn Corsten Jansen Claes Willems Regeerders F.91 r Op 30 december 1593 wordt aan de rederijkers de restauratie van de Kamer met vrijdom van accijns onder een reglement toegelaten (F.9lr - F.91v). Dat reglement moet goedgekeurd worden door de plaatselijke overheid. Voorts wordt bepaald dat de leden van de Kamer verkiesbaar in de schutterijvaandelen zijn. Dat reglement is cle ordonnantiesan 11 mei 1594. Door middel van dit reglement krijgt de overheid een bijzonder grote invloed in de Kamer. Om de zaken voor nu en altijd duidelijk te stellen - zo lijkt het wel - begint het document met een reeks bepalingen over de gehoorzaamheid van de rederijkers aan de overheid. Er zijn ook artikelen die betrekking hebben op het gedrag van de leden. Kennelijk voelde de overheid de behoefte het gedrag van de rederijkers met behulp van een reglement te reguleren: ruzie en openbare dronkenschap zijn namelijk verboden; de leden mogen elkaar niet bespotten, en ze moeten elkaar bij hun kerstennaemnoemen. Het stuk lijkt geschreven te zijn onder invloed van een protestantse overheid. Aan pauselijcke superstitiën en aanverwante zaken als het vieren van de naamdag van de beschermheilige - Sint Apollonia op 9 februari - mag geen aandacht meer worden besteed (27). De ordonnatie wordt afgesloten met twee eedformulieren: één voorde prins en het bestuur en één voorde leden. Het geheel wordt ondertekend door een zeker Jannus en gedateerd op 11 mei 1594. Het lijkt erop alsof dit reglement de machtsstrijd tussen de rederijkers en het stadsbestuur in het voordeel van de laatstgenoemde beslist en dat de rederijkers het onderspit moeten delven. Hierna loopt het af met de rederijkerij te Brouwershaven. Op 14 mei 1595 wordt een verzoek te mogen spelen afgewezen. Dit houdt verband met de bij Duinkerken in-beslaggenomen vissersschepen (F.104r). Op 7 april 1596 wordt het wel toegestaan een toneelstuk op te voeren, mits het ter inzage gegeven wordt aan de betreffende functionarissen (F.113r). Het is niet bekend of dit inderdaad gebeurd is en om welk stuk het gaat. Ten aanzien van deze afwijzingen moet één voorbehoud gemaakt worden: het zou verkeerd zijn te veronderstellen dat deze afwijzingen alle activiteiten van de rederijkers betreffen. Hoewel de overheid de rederijkers verbiedt in het openbaar op te treden, hoeft dit niet te betekenen dat de overheid hen binnenskamers verbiedt toneelstukken op te voeren. De laatste malen dat De RoodeLelije van zich doet spreken, betreft het de huisvesting. In 1598 gebruiken de rederijkers de Oude Waag voor hun activiteiten. Als dit gebouw verkocht dreigt 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 85