markt kende, wat tot het vermoeden leidt dat er een band bestaat tussen deze gebeurtenis en
(een opvoering van) het toneelstuk. Nadere bestudering van de tekst en gegevens
betreffende de geschiedenis van Brouwershaven geven aanleiding tot vermoedens omtrent
het precieze moment van die opvoering. Het lijkt een slechte zaak deze gegevens op
voorhand te verwaarlozen. Daar is de studie van de Brouwershavense rederijkers niet mee
gediend.
De betekenis van het esbaternent
Welke betekenis moet de opvoering van het esbaternent voor de toeschouwer gehad
hebben? Voelde hij of zij zich aangesproken door wat er op het toneel gebeurde? En zo ja, als
dit inderdaad het geval was, wat betekende die opvoering van het spel voor hem persoonlijk?
Welke ervaring werd hij of zij daardoor rijker? Het antwoord op deze vragen kan achteraf
gereconstrueerd worden.
Wil een toneelvoorstelling succes hebben, dan moet zij voor het publiek herkenbaar zijn. Het
publiek moet zich thuisvoelen bij datgene dat op het podium uitgebeeld wordt, want om
diep in de verbeelding van de toeschouwer door te dringen moet een theatrale activiteit een
begrijpelijke analogie presenteren van de ingewikkelde zorgen van haar publiek. De
toeschouwer krijgt dus een vereenvoudigde versie van zijn eigen problemen voorge
schoteld. Om nu een idee te krijgen van de betekenis van het stuk voor een zestiende eeuwse
toeschouwer, moeten we ons afvragen wie die zestiende eeuwse toeschouwer geweest kan
zijn, en we moeten ons afvragen van welk probleem het stuk een vereenvoudigde versie
biedt.
Het publiek dat een opvoering van het esbaternent op de paardenmarkt te Brouwershaven
bijgewoond zal hebben, bestaat waarschijnlijk uit boeren, koop- en ambachtslieden (o.a.
smeden, zadelmakers, etc.) en ambtenaren. Voor een goede uitoefening van hun beroep
zullen deze mensen de beschikking moeten hebben over financiële middelen. Dat leidt naai
de veronderstelling dat de toeschouwers van het esbaternent tot de „middenstand" van de
toenmalige samenleving behoord kunnen hebben. Het is een publiek dat lijkt te bestaan uit
mensen die zich met geregelde arbeid in hun levensonderhoud voorzien.
Het esbaternent moet een vereenvoudigde versie bieden van iets dat door deze mensen als
problematisch ervaren wordt. De kern van dat probleem is de duidelijke boodschap van het
esbaternent. Deze boodschap kan alsvolgt geformuleerd worden:
Pas goed op voor vreemdelingen want zij kunnen je nadeel bezorgen.
Teruggebracht naar het toneelstuk krijgt deze boodschap reliëf als eraan gedacht wordt dat
de diefstal van het paard bijzonder nadel ig is voor de eigenaar van het dier. Het probleem dat
nu in het esbaternent aan de orde gesteld wordt, is de diefstal van het paard, en impliciet de
consequenties ervan. Door eigen onoplettendheid raakt de bestolene zijn bezit kwijt. Dat is
het probleem waar de zestiende eeuwse toeschouwer mee getobd moet hebben. Het komt
me voor dat geen van de toeschouwers zich met het slachtoffer geïdentificeerd zal hebben,
want den Crijschman kon hem te gemakkelijk bestelen. Op het toneel zijn de streken van
den Crijschman erg doorzichtig, maar aangenomen mag worden dat het zestiende eeuwse
boevengilde vindingrijker leden telde. En juist tegen hen lijkt de waarschuwing vanaf het
toneel gericht te zijn. Hiermee ontstaat de waag of en in hoeverre de zestiende eeuwse
toeschouwers van het esbaternent redenen hadden om afkerig te staan van mensen als den
Crijschman.
De toeschouwers hadden zeker hun redenen om mensen als den Crijschman te wan
trouwen. Dat blijkt uit alles wat hij over zichzelf zegt. In de proloog zegt hij dat hij een
85