De onderwijssituatie vóór 1800: de dorpsschoolmeester die een leerling „audiëntie zetel te verlaten. Tekeningen van C. Kruseman (1797-1857), Atlas van Sto/k. had onder meer betrekking op dat klakkeloos van buiten leren. Volgens de critici moest het onderwijs zich juist richten naar het bevattingsvermogen van het kind. Een ander zwak punt was dat het onderwijs uitsluitend afgestemd was op de eigen omgeving en de locale behoeften. Scholing voor een beroep of een ambt vond immers plaats in het bedrijf of op het kantoor waar men ging werken. De opkomst van de grootindustrie met de daarmee gepaard gaande opbloei van de wetenschappen bracht daarin echter verandering. Dit alles had ook zijn invloed op het schoolgebeuren. In 1784 werd de „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen" opgericht. Zij streefde naar algemeen volksonderwijs. Het Nut ontwikkelde in 1796 een plan om het onderwijs centraal te regelen. De eerste schoolwetten na 1800 golden inderdaad voor het hele land. Eén van deze schoolwetten schreef het klassikale systeem voor. Het hoofdelijk onderwijs, niet te verwarren met het individuele onderwijs in onze tijd, had gefaald. Men dacht in klassikaal onderwijs de oplossing gevonden te hebben. De meester legde de leerstof niet langer aan één kind, maar aan de héle klas uit. De leerlingen gingen niet meer naar de meester toe. Ze bleven nu in de banken zitten, terwijl de meester voor de klas stond. De kinderen werden in bijzijn van anderen overhoord en konden zo van elkaar leren. Het schoolbord, voorheen vrijwel onbekend, ging een belangrijke rol spelen. Het was wennen voor de kinderen, en niet alleen voor hen. Veel meesters, vooral de ouderen stonden onwennig tegenover de onderwijsvernieuwingen. 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1986 | | pagina 96